dinsdag 22 september 2009

Ruzie

The girl who bullied me throughout highschool had cancer. I’m not sure if I should pray for her or thank god for punishing her.

Daar ligt ze. Klein, wit en kaal. In een ziekenhuis bed. Ze lijkt op een aangereden vogeltje. De lakens zijn te wit voor haar huid, waar de aderen doorheen schijnen als kleine riviertjes met vertakkingen. Haar bed staat tussen twee anderen. Had ze geen geld voor een eigen kamer? Haar ouders waren vroeger vermogend, die zouden toch iets hebben kunnen regelen? Links van haar ligt een oude mevrouw te slapen. Verschillende draden verlaten haar lijf op diverse plekken. Zakjes hangen boven en onder haar. Daar zou ik niet ’s ochtends naast willen wakker worden. Rechts ligt een man van in de veertig. Hij leest een tijdschrift. Zij staart voor zich uit, oordopjes in haar oren. Ik vraag me af of ze nog steeds dezelfde muzieksmaak heeft.
Ik duw het karretje voor me uit en loop de kamer in. Mevrouw Bentink, aan de slangetjes, krijgt nog steeds geen vast voedsel. Ik zet de soepkom naast haar bed. Zo dadelijk komt haar dochter haar voeren, ik zag haar net al in de hal beneden. Ik loop langs haar bed naar meneer de Wit. Die kijkt rustig op van zijn tijdschrift, neemt zijn bril af en knikt naar me. Hij komt hier al jaren, als al zijn aderen weer vernauwd zijn en hij niet meer kan lopen van de pijn. Dan laat hij zich opereren om twee weken later weer vrolijk verder te roken. Hij heeft een gruwelijke hekel aan het ziekenhuismenu. Ik zet het dienblad naast hem neer. ‘Erwtjes vandaag,’ zeg ik. Hij trekt een grimas. We hebben de onuitgesproken afspraak dat hij doet alsof hij het eet, en ik doe alsof ik niet weet dat zijn vrouw zo met een kroketje komt. Wat heeft het voor zin? Deze man wil op zijn manier van het leven genieten. Ik heb de strijd met dit soort mensen opgegeven. Laat iedereen vooral het leven leiden dat ze zelf willen. Dan loop ik naar haar bed. Ze kijkt op. Ik zet ook bij haar een dienblad neer. ‘Eet smakelijk,’ zeg ik. Ze knikt en pakt het bakje appelmoes.
Ze heeft geen idee. Het is al twintig jaar geleden, ik ben veranderd in de tussentijd. Ze weet niet dat ik het meisje ben dat ze vroeger met haar hoofd in de wc duwde. Ze pestte me vroeger. Niet zo’n beetje ook. Ze heeft me mijn leven zuur gemaakt. Ik haatte school, ik haatte de kinderen, ik haatte haar. Ik voelde me niet op mijn plek. Niet op school, niet in mijn lijf. Ik wist dat ik anders dan de rest was. Kinderen hebben dat direct door, als je niet meedoet, of als je je anders voelt. Kinderen zijn wreed. Zonder nuance trekken ze conclusies, en handelen daarnaar. Zij is voor mij de belichaming van mijn verschrikkelijke jeugd geworden. Ik zag haar voor me, gedurende het hele proces, wanneer ik soms twijfelde en me afvroeg of ik er echt mee door moest gaan. Haar haat, haar wreedheid, ze hadden me zo gekwetst. Terwijl ik alleen mezelf wilde zijn. Twintig jaar geleden zag ik haar voor het laatst. Op de diploma-uitreiking. Ze danste met haar vriendinnen op Meatloaf.
En nu ligt ze hier, en sta ik als mezelf voor haar. Eindelijk.
Maar ze ziet het niet. Ze weet het niet. Ze ligt dood te gaan. En ik verzorg haar.
Toen ze net was binnengebracht en ik hoorde wie ze was, heb ik me even afgevraagd of ik haar ermee moest confronteren. Maar uiteindelijk realiseerde ik me dat het nergens voor nodig is. Ik hoef haar niets uit te leggen. Ik wil niets meer van haar. Ik ben wie ik ben, en ik ben gelukkig.
Ik haal de eetbakjes op als mijn collega Marjolein me komt halen. “Thijs,” zegt ze, “kom je? Het overleg begint zo.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten