woensdag 30 september 2009

God

I’m fourteen years old and I’m a closet Catholic.

Beste GOD,
Ik weet dat U er bent. Het spijt me dat ik U dat niet iedere dag kan zeggen. Ik denk het wel iedere dag. Ze zeggen dat U dat ook hoort. Mijn ouders geloven niet in U. Ik heb het ze vaak horen zeggen. Ik wel. Ik geloof dat U bestaat. Ik zie U overal, in de mensen, in de dieren en in de natuur. Laatst was ik alleen thuis en dacht ik dat U in de kat zat. Maar dat kwam denk ik omdat ze zo hard aan het spinnen was. Ik weet dat U ook in haar zit.
Ik durf mijn ouders niet te vertellen dat U bestaat omdat ik bang ben dat ze dan kwaad worden. Maar ik ben ook bang dat U ze niet toelaat in de hemel omdat ze niet in U geloven. En ik zou toch wel graag samen met mijn ouders in de hemel willen zijn later.
Dus daarom GOD, vraag ik U, om ook mijn ouders in de hemel te laten. Ook al geloven ze niet in U. Als ze er eenmaal zijn moeten ze wel geloven, dan zien ze het zelf. Ik zal tot die tijd twee keer zo hard bidden tot U en alles eraan doen om een goed mens te zijn, zoals U dat wilt. Ik zal iedere week naar de kerk komen, en ik zal later mijn kinderen wel opvoeden met het geloof in U.
Als U dan beloofd dat mijn ouders ook in de hemel mogen.
AlstUblieft.

dinsdag 22 september 2009

Ruzie

The girl who bullied me throughout highschool had cancer. I’m not sure if I should pray for her or thank god for punishing her.

Daar ligt ze. Klein, wit en kaal. In een ziekenhuis bed. Ze lijkt op een aangereden vogeltje. De lakens zijn te wit voor haar huid, waar de aderen doorheen schijnen als kleine riviertjes met vertakkingen. Haar bed staat tussen twee anderen. Had ze geen geld voor een eigen kamer? Haar ouders waren vroeger vermogend, die zouden toch iets hebben kunnen regelen? Links van haar ligt een oude mevrouw te slapen. Verschillende draden verlaten haar lijf op diverse plekken. Zakjes hangen boven en onder haar. Daar zou ik niet ’s ochtends naast willen wakker worden. Rechts ligt een man van in de veertig. Hij leest een tijdschrift. Zij staart voor zich uit, oordopjes in haar oren. Ik vraag me af of ze nog steeds dezelfde muzieksmaak heeft.
Ik duw het karretje voor me uit en loop de kamer in. Mevrouw Bentink, aan de slangetjes, krijgt nog steeds geen vast voedsel. Ik zet de soepkom naast haar bed. Zo dadelijk komt haar dochter haar voeren, ik zag haar net al in de hal beneden. Ik loop langs haar bed naar meneer de Wit. Die kijkt rustig op van zijn tijdschrift, neemt zijn bril af en knikt naar me. Hij komt hier al jaren, als al zijn aderen weer vernauwd zijn en hij niet meer kan lopen van de pijn. Dan laat hij zich opereren om twee weken later weer vrolijk verder te roken. Hij heeft een gruwelijke hekel aan het ziekenhuismenu. Ik zet het dienblad naast hem neer. ‘Erwtjes vandaag,’ zeg ik. Hij trekt een grimas. We hebben de onuitgesproken afspraak dat hij doet alsof hij het eet, en ik doe alsof ik niet weet dat zijn vrouw zo met een kroketje komt. Wat heeft het voor zin? Deze man wil op zijn manier van het leven genieten. Ik heb de strijd met dit soort mensen opgegeven. Laat iedereen vooral het leven leiden dat ze zelf willen. Dan loop ik naar haar bed. Ze kijkt op. Ik zet ook bij haar een dienblad neer. ‘Eet smakelijk,’ zeg ik. Ze knikt en pakt het bakje appelmoes.
Ze heeft geen idee. Het is al twintig jaar geleden, ik ben veranderd in de tussentijd. Ze weet niet dat ik het meisje ben dat ze vroeger met haar hoofd in de wc duwde. Ze pestte me vroeger. Niet zo’n beetje ook. Ze heeft me mijn leven zuur gemaakt. Ik haatte school, ik haatte de kinderen, ik haatte haar. Ik voelde me niet op mijn plek. Niet op school, niet in mijn lijf. Ik wist dat ik anders dan de rest was. Kinderen hebben dat direct door, als je niet meedoet, of als je je anders voelt. Kinderen zijn wreed. Zonder nuance trekken ze conclusies, en handelen daarnaar. Zij is voor mij de belichaming van mijn verschrikkelijke jeugd geworden. Ik zag haar voor me, gedurende het hele proces, wanneer ik soms twijfelde en me afvroeg of ik er echt mee door moest gaan. Haar haat, haar wreedheid, ze hadden me zo gekwetst. Terwijl ik alleen mezelf wilde zijn. Twintig jaar geleden zag ik haar voor het laatst. Op de diploma-uitreiking. Ze danste met haar vriendinnen op Meatloaf.
En nu ligt ze hier, en sta ik als mezelf voor haar. Eindelijk.
Maar ze ziet het niet. Ze weet het niet. Ze ligt dood te gaan. En ik verzorg haar.
Toen ze net was binnengebracht en ik hoorde wie ze was, heb ik me even afgevraagd of ik haar ermee moest confronteren. Maar uiteindelijk realiseerde ik me dat het nergens voor nodig is. Ik hoef haar niets uit te leggen. Ik wil niets meer van haar. Ik ben wie ik ben, en ik ben gelukkig.
Ik haal de eetbakjes op als mijn collega Marjolein me komt halen. “Thijs,” zegt ze, “kom je? Het overleg begint zo.”

dinsdag 15 september 2009

Hond

I’m a 55 year old agnostic. If, when I die, I find out there is a heaven, I can’t be certain which of the many people I have shared my life will be part of the people I share heaven, but I am positive I will spend eternity tossing this dog a frisbee.

‘Sommige mensen begrijpen er echt niets van.’ Boos verfrommelde God de briefkaart met de foto van een hond. Natuurlijk had hij ook deze gekregen. Hij kreeg verdorie een kopie van alles wat er voortdurend werd geproduceerd. Gelukkig was tijd in de hemel een onbekend concept, waardoor het hem lukte om zich iedere dag weer door die enorme stroom gebeden, verwensingen en vloeken heen te werken.
Het verbaasde hem steeds weer hoe dom mensen konden zijn. Hij had het toch allemaal voor ze uitgeschreven? Zo moeilijk was het toch niet meer? Er waren heldere regels. Goed, hij had een aantal dilemma’s toegevoegd die meervoudig te interpreteren waren. Maar die mensen moesten toch ook iets te doen hebben? In het begin had hij lang nagedacht over hoe lang hun leven dan zou moeten zijn. Vijfenveertig jaar had hem wel voldoende geleken. Dan hadden ze mooi de tijd om een beetje volwassen te worden, zich voort te planten en die kinderen door hun jeugd te leiden. Om vervolgens het stokje over te dragen. Hop, naar de hemel, of de hel, en klaar. Langzaamaan waren er steeds meer wensen gekomen om langer te leven, wilden de mensen steeds meer doen tijdens die stoffelijke staat van zijn. Dus geleidelijk aan had hij die leeftijd opgevoerd. Hij zat nu ergens op vijfentachtig, meende hij. In het begin hadden zijn dilemma’s de mensen mooi bezig gehouden. Ze probeerden naar zijn inzichten te handelen en moesten soms nadenken over belangrijke keuzes. Maar na verloop van tijd waren ze slimmer geworden, en hadden ze steeds sneller een eigen oplossing voor zijn dilemma’s gevonden. Daar had hij eerlijk gezegd niet op gerekend. En ook niet op de vernuftige technologieën die ze bedachten. Dilemma’s over leven en dood hadden ze inmiddels naar hun hand gezet. Ze haalden leven weg wanneer het hen niet uit kwam, stelden de dood uit tot het einde der tijden of kozen er soms eerder voor dan hij bedacht had. Dat ging allemaal zijn gang maar.

In de tussentijd werd hij bestookt met de vreemdste wensen en gebeden. En zag hij hoe zijn goed bedoelde regels steeds meer leidden tot chaos en ellende. Het had hem zo mooi geleken, dat mensen uit verschillende hoeken van de aarde hem op verschillende manieren zouden leren kennen. Om, als ze dan uiteindelijk elkaar zouden ontmoeten, te ervaren dat het om dezelfde principes ging. Hij had het overigens allemaal veel later gepland. Al die ontmoetingen. Hij had ze eerst een paar eeuwen de tijd willen geven om zichzelf en hun eigen medemensen beter te begrijpen. Dat leek hem al moeilijk genoeg, zichzelf kennende. Hij had, lang geleden, bedacht dat ze dan na tweeduizend jaar ook die andere volkeren zouden ontmoeten. Het was uiteindelijk natuurlijk allemaal nattevingerwerk geweest. Na een paar eeuwen gingen ze al op pad. Hij zag het van een afstandje toe, verbaasd en vol afgrijzen. Het was uiteindelijk veel te vroeg geweest, waardoor het hele zootje langzaam maar zeker enorm uit de hand liep. Door zichzelf en hun buren niet goed te kennen, verliepen de ontmoetingen met de anderen niet helemaal volgens plan. Onbegrip werd de bepalende factor. Het tegenovergestelde van zijn streven.
Hij had het ooit bedacht tijdens een spelletje schaak, toen hij zag hoe de zwarte en witte stukken zich langzaam met elkaar vermengden om uiteindelijk bij één koning uit te komen.
Zuchtend raapte hij het propje papier van de vloer. Misschien moest hij een nieuw experiment beginnen. Moest hij de mogelijkheden van het verkennen beperken. Misschien iets met meerdere planeten? Daarvan had hij er toch genoeg. Hij streek het papier glad en keek naar de foto van de hond. Dat had hem nou ook leuk geleken. Een hond als huisdier. Maar ja, dat ging niet, daar had hij heen tijd voor. Je moet zo’n beest natuurlijk ook uitlaten, iedere dag.

donderdag 10 september 2009

Telefoon

His job protects your freedom, but it’s destroying my life.

De telefoon gaat. Mijn hart staat stil. Ik sta achter in de tuin en mijn zoon zit op de schommel. Dit ga ik niet halen. Ik haal Mark van de schommel, zet hem op mijn heupen en probeer zo de tuin door te rennen. Mark begint in mijn oor te huilen, begrijpt mijn haast en plotselinge gedrag niet. Ik zet hem in de box in de serre, en ren door de keuken naar de woonkamer. Hij rinkelt nog steeds. In een laatste spurt val ik bijna over een speelgoedauto. Ik neem de hoorn van de haak. ‘Hallo?’ ‘Kat? Met Rob.’ Ik begin te huilen. ‘He lieverd, wat is er aan de hand?’ Zijn stem klinkt zo dichtbij. ‘Hoi,’ zeg ik. ‘Sorry, dat moest er even uit. Ik heb net de tuin door gerend om de telefoon te halen en Mark zit nog steeds te huilen en net viel ik bijna maar ik ben vooral heel blij om je stem te horen. Hoe is het met je?’ Hij lacht. ‘Meisje toch, wel voorzichtig doen hè. Het gaat goed. Het is warm hier. En we hadden vorige week wat gedoe, maar verder gaat het goed.’ ‘Wat voor gedoe dan?’ Een vreemde knoop vormt zich in mijn buik. ‘Ach, gewoon, wat gedoe met de mensen uit het dorp. Het is een lang proces, met veel hobbels. Maar uiteindelijk hebben we met een paar mannen gepraat en toen keerde de rust weer terug.’ ‘Rob, wat is er dan gebeurd?’ ‘Niets om je zorgen over te maken. Er werd niet geschoten. Een paar van de jongens was met de jeep het dorp in gereden en toen hadden wat jongeren met stenen gegooid. Meer niet.’ De knoop zit er nog. Ik probeer er niet aan te denken. Snij een ander onderwerp aan. ‘Okee, goed. Hoe warm is het dan bij jullie?’ ‘Zo’n veertig graden. Maar gelukkig waait het soms. Hoe gaat het met jou? Hoe ging je gesprek op je werk?’ ‘Ja, wel goed. Ze willen dat ik doorga met het onderzoek. Dus dat is fijn. En ik kan het op dezelfde basis blijven doen als nu. Dus hoeft Mark niet vaker naar de crèche. En verder, ach verder gaat het wel goed.’ Ik wil zeggen dat ik hem mis. Maar ik weet dat als ik dat doe, de knoop in mijn maag overgaat in tranen, en ik wil nu geen tranen. Ik wil laten zien dat hij zich geen zorgen hoeft te maken. Dat wij ons hier wel redden. En dat ik trots op hem ben. ‘Dat is fijn nieuws,’ zegt hij. ‘Hoe gaat het met de man?’ Ik luister of Mark nog steeds huilt. ‘Hij is nu in ieder geval weer stil geworden. Het gaat goed. Hij groeit als kool. Alle kleertjes die jij hem nog gekocht hebt passen al niet meer. Ik ben vorige week met Marieke de stad in gegaan om nieuwe te kopen. En hij lachte eergisteren voor het eerst hardop.’ ‘Dat is mooi,’ zegt hij. Ik hoor ook tranen achter zijn woorden. ‘Ik film hem iedere dag, zodat je kunt zien hoe hij langzaam verandert. Ik zal op mijn werk wel even vragen of iemand dat voor me op een dvd kan zetten voor je, dan kan ik het je alvast opsturen. Doet de dvd speler het daar nog?’ ‘Ja hoor, daar zorgen de jongens wel voor. Die kunnen niet zonder hun Friends. Dat zou fijn zijn, als je iets opstuurt. Jullie zijn wel erg ver weg.’ ‘Ja, dat vind ik ook.’ ‘Maar gelukkig kunnen we bellen. Ik vind het fijn om je stem te horen Kat. Sorry dat ik vorige week niet gebeld heb, maar door al dat gedoe met die jongeren enzo...’ ‘Nee joh, dat snap ik wel, en je mailde toch. Dat was ook fijn.’ ‘Ik moet langzaam weer ophangen. We moeten zo op patrouille. En daarna eten.’ ‘Oh, okee. Doe je voorzichtig?’ ‘Tuurlijk schat, altijd, dat weet je toch? Ik heb twee goede redenen om hier veilig vandaag te komen.’ ‘We denken aan je.’ ‘En ik aan jullie. Geef Mark zo een dikke kus van me. En een aai over je haar.’ ‘Dag lieverd. Ik hou van je.’ ‘Ik van jou.’
Klik. Ik leg de hoorn neer. Probeer weer terug te komen in deze wereld, met mijn huis en mijn kind in de box. Steeds als ik Rob spreek zit ik even daar, in dat verre droge land. Ik bedenk me, zoals altijd, nog tien andere dingen die ik hem had willen zeggen. En vraag me dan verschrikt af of ik wel heb gezegd dat ik van hem houd. Mark begint weer te huilen. Ik sta op en loop naar de box. ‘Dat was papa, jongen. Je vader belde net. Het gaat goed met hem.’

maandag 7 september 2009

Kindje

I have compromised almost every major decision in my life because of other people... Well guess what? This one is for ME.

Dag kindje in mijn buik. Daar ben je dan. Mijn kindje. In mijn buik. Ik wilde je alvast laten weten dat je welkom bent. Meer dan welkom. Ik weet nog niet eens wat je bent. Maar dat doet er niet toe. Het maakt niet uit. Jij bent het. Je komt er aan, over een tijdje. En als het zover is sta ik hier met open armen.
Vind je het vreemd dat ik je nu al toespreek? Toeschrijf zelfs? Is het te vroeg om je als een mens te zien, een persoon, nu je nog niet groter bent dan een erwt? Toch voelt het al alsof ik je begrijp. Alsof ik je al ken. Misschien dat je ziel al in je zit, en dat ik die voel? Wees niet bang, ik ben niet religieus, ik geloof niet in god en ik zal je in je leven niet kwellen met rituelen. Maar ik voel me zo sterk verbonden met je dat ik bijna in een ziel ga geloven.
Ik wilde je laten weten dat je tijdens je leven alles mag doen wat je wilt, dat ik je daarin zal steunen. Als je besluit piloot te worden, moet je dat lekker doen. Of bankbediende. Alhoewel ik me niet kan voorstellen dat iemand als jij bankbediende zou willen worden. Daar ben jij vast veel te creatief en vrij voor. Maar mocht dat niet zo zijn, of mocht je desondanks bankbediende willen worden, dan mag dat dus. Dan kom ik later als oude vrouw alleen aan jouw loket mijn spaarcenten ophalen. Waarmee ik dan een lekkere maaltijd voor jou zal koken.
Maar goed, dat is allemaal nog wel heel ver weg. Eerst mag je groeien. In mij. En dan, als het eenmaal zo ver is, dan kan je naar buiten komen. En zal ik je vasthouden. Je voeden. Je wiegen. Ik zal je toedekken als je in je slaap je deken hebt afgegooid. Ik zal je verzorgen als je ziek bent. Ik zal je dragen, op mijn armen, op mijn rug, voor mijn buik. Ik zal je bij me houden.
En als je groter word, zal ik je aan je hand meenemen, de wereld in. We zullen op ontdekkingstochten gaan. Door de stad, door het land. We gaan naar het strand. Zandtaartjes maken. Of naar het bos om dennenappels te zoeken, waar we dan thuis poppetjes van maken.
Ik voel je vraag. Hoe zit het met je vader? Je vader weet nog niet van je bestaan af. Je vader weet nog niets. Ik zal het hem vertellen, morgen. Dan hebben we afgesproken. Je vader en ik zijn niet meer samen. Maar dat maakt voor jou verder niets uit hoor. Je zult hem leren kennen. Je zult ook met hem avonturen beleven. Ik heb iemand uitgezocht die een hele leuke vader zal zijn. Iemand waarvan iedereen ook zegt dat het zo’n leuke vader zal zijn. Hij zal met je gaan fietsen, jij in een stoeltje voorop, met jouw haar wapperend in zijn gezicht. Ik zag jullie al stoeien in het park voordat jij er was. Ik weet zeker dat hij er voor je zal zijn. Het is een goede man, je vader. Hij is leuk. Ik hoop dat je zijn blonde haar krijgt. Dat is beter dan dat van mij. En dan mag je mijn ogen hebben, dat zou leuk zijn.
We gaan het wel redden met z’n tweeën. Beloofd. We gaan het heel leuk hebben. Ik heb er nu al zo’n zin in. Om te ontdekken wie jij bent, om te zien wie je gaat worden. Je word vast heel leuk. Dat kan niet anders. Met zo’n vader en moeder. Nog zes maanden te gaan. Ik zal de dagen aftellen en ervoor zorgen dat alles klaar staat als je komt. Ik ben er in ieder geval. Groei intussen maar lekker verder. Dag kindje van mij. Kindje. Van mij.

vrijdag 4 september 2009

Cadeautje

I thought it was a ring, but it was a snowglobe.

Hij loopt door het winkelcentrum. Weet dat hij niet met lege handen kan aankomen. Dat is geen optie.
Hij begint bij de boekhandel. Een mooi boek, dat is een leuk cadeau. Langzaam loopt hij langs de kasten. Hij vraagt zich af wat voor boeken ze eigenlijk leest. Zelf houdt hij van de oude Russen. Tolstoi, Dostojevski en aanverwanten. Grass vindt hij ook heerlijk om te lezen. Hij probeert te bedenken of hij bij haar thuis wel eens een boek heeft zien liggen, en wat voor boek dan? Er komt niets in hem op. Hij bladert even in de nieuwe A.F.Th. Die zal hij volgende week even voor zichzelf kopen. Nu eerst dat cadeautje. Hij loopt langs de top tien. Chick lit. God, dat zal ze toch niet leuk vinden? Heleen van Rooyen? Hij weigert om met zo’n boek bij de kassa te gaan staan.
Naast de boekhandel is een muziekzaak. Een muur van lawaai komt over hem heen als hij de deur open doet. Popmuziek. Hij loopt snel door de winkel, op zoek naar de klassieke afdeling. Dan realiseert hij zich dat hij eigenlijk niet zo heel goed weet van welke muziek ze houdt. Bij hem thuis zet hij meestal zijn keuze op, en bij haar? Nou ja, ze zijn niet zo vaak bij haar. En in die zeldzame gevallen gaan ze meestal meteen naar boven om te vrijen. Besluiteloos kijkt hij om zich heen. Geen klassiek doen? Zou ze van jazz houden? Hij vraagt zich af waarom hij het eigenlijk niet weet. Heeft hij het haar wel eens gevraagd? Hij kan het zich niet herinneren. Waar praten ze dan eigenlijk over? Over werk, natuurlijk. En over familiezaken, zeker nu haar moeder zo ziek is. Over vakanties. En over hoe leuk ze elkaar vinden.
De lingeriewinkel dan maar eens proberen. Terwijl hij zich ongemakkelijk tussen het winkelende damespubliek wringt, komt een verkoopster op hem af. ‘Kan ik u helpen meneer?’ ‘Ik zoek een leuk cadeautje, een setje ofzo,’ zegt hij zachtjes. ‘Loop maar even met me mee meneer,’ zegt ze, terwijl ze zich omdraait. ‘Wat voor cup heeft uw vrouw?’ Lichte paniek in zijn hoofd. Weet hij veel! Ze heeft mooie borsten. Die in zijn handen passen als hij ze vasthoudt. Zachte borsten, met mooie volle tepels. ‘Euhm, welke maten zijn er?’ Hij voelt zich ongemakkelijk. Vraagt zich af of dit eigenlijk wel een goed idee is. Kan je na acht maanden wel al met zo’n cadeau aankomen? En wat als het niet past? Zou ze dat dan verkeerd opvatten? Zou dat een teken van desinteresse zijn? Terwijl de verkoopster met harde stem het een en ander aan hem uitlegt mompelt hij iets over het bijvullen van de parkeermeter en baant zich weer een weg door de andere klanten heen naar buiten.
Hij gaat op een bankje zitten en kijkt om zich heen. Het hele centrum is opgetuigd in rode versiering. Rode harten, rode slingers. Hij haat Valentijn. Heeft er ook nooit van gehouden. Maar nu, nou ja, ze had wel iets gezegd over cadeautjes. Dus had hij bedacht dat hij dat wel kon doen voor haar. Daarnaast is het natuurlijk ook lullig om zonder cadeautje voor haar wel het zijne in ontvangst te nemen.
Hij staat op en loopt naar de snackbar. Bestelt een kroket met mosterd. Al etend loopt hij langs de winkels. Een kiosk staat helemaal vol kaartenhouders met een uiteenlopend aanbod aan Valentijnskaarten. Hij wordt moe van de aanblik ervan.
Tenslotte gaat hij de Hema in. Hij moest toch nog even nieuwe sokken kopen, dat kan dan meteen nu even. Naast de kassa staat een bak met prullaria. Terwijl hij wacht, gaat zijn blik langs de verschillende objecten. Hij blijft hangen bij een sneeuwbal. Zo een die hij vroeger ook had, met een afbeelding erin, die je dan heen en weer moet schudden om het te laten sneeuwen. Hij pakt hem op. Achterin is een plaatje van Parijs, daarvoor twee poppetjes op een bankje. Hij schudt de bal heen en weer en laat het sneeuwen in Parijs.
Waarom ook niet? Het is grappig. Origineel. En ook nog romantisch, met die afbeelding enzo. Parijs is toch de stad van de liefde? Dan is dit een symbolisch teken van liefde. Hij legt de sokken op de toonbank, de sneeuwbal ernaast. ‘Kunt u deze misschien inpakken? Het is een cadeautje.’