zondag 6 december 2009

Vluchtstrook

Even though they don’t believe me, I know you were squeezing my hand, moments before you died.

Ik zie niets meer om me heen. Alleen jou. Hoe je voor me ligt. Je hoofd ligt op mijn trui, je ogen dicht. Je bovenlichaam ligt half op het gras van de berm, je benen in een vreemde bocht op het asfalt. Je linkerarm heb je op je borstkas gelegd, je rechterhand houd ik vast. Je kijkt op. Probeert iets te zeggen. Ik zie je lippen bewegen, maar hoor geen geluid. Ik buig me voorover en zie hoe mijn tranen op jouw voorhoofd vallen. ‘Liefste, ik versta je niet,’ hoor ik mezelf met overslaande stem zeggen. Je haalt diep adem, ik hoor hoe de lucht door je lijf snerpt. ‘Het komt goed,’ zeg je.
Ik kijk je aan en probeer niet de paniek die door mijn lijf raast te voelen. Hoe kan dit nog goed komen? Je bent net tientallen meters door de lucht gevlogen, en ligt hier op het koude asfalt zonder het te voelen. Dit kan niet...., nee, geen tijd voor nu. Ik moet met je blijven praten. Misschien heb je wel gelijk. Ik duw de paniek weer weg, tot onder mijn strottenhoofd. Praten lukt me niet meer. Ik knik. Ja, het komt goed.
Ik veeg je haren uit je ogen. Het waait. Terwijl ik probeer je jas dichter om je lijf te wikkelen, hoor ik in de verte sirenes. Ik neem aan dat die hierheen komen. Ik aai je hand, je wang. ‘Ik hou van je, vergeet dat niet,’ zeg ik. In mijn stem hoor ik hoe hard ik huil. Je doet een poging om je ogen weer te openen maar ze lijken te zwaar. Je zucht. Weer dat snerpende geluid. Alsof er een vogeltje in je keel zit.
De ambulance raast over de vluchtstrook op ons af, remt en stopt. Twee mannen springen eruit en komen op ons afgerend. Terwijl ze jou betasten, je pols meten en een infuus aanbrengen, krijg ik een regen van vragen over me heen. Ik probeer te antwoorden, hoop dat ik het allemaal begrijp. Ik heb geen idee.
Ik kan alleen maar naar je borstkas kijken, die steeds langzamer een klein beetje omhoog gaat. De mannen werken geroutineerd, snel. Ik durf zelf niet adem te halen, uit angst er een van jou te missen. Ik hou nog steeds je hand vast. Ik voel mijn lichaam niet meer. Het lijkt niet meer te bestaan. Ik voel alleen nog jouw hand in die van mij. Als de mannen klaar zijn tillen ze je op een brancard, en willen ze je de ambulance in dragen. Ik wordt gevraagd je hand los te laten, binnen kan ik dan naast je zitten. Maar ik kan niet. Ik kan niet loslaten. Als ik je loslaat ben ik je kwijt.
Een van de mannen trekt langzaam mijn vingers uit jouw hand en begeleidt me de ambulance in. Nog voordat ik kan gaan zitten, beginnen ze met reanimeren.

dinsdag 13 oktober 2009

Google

I am happily married, but I recently googled my ex-boyfriend. I found out he died. I’m surprised by how much his death is bothering me.

Het zijn de stemmen uit het verleden die zomaar ineens opdoken. Door een gedachte, een woord, een liedje. Stemmen waarvan hij niet meer wist dat ze in hem zaten. Die hij al jaren niet meer gehoord had. Tot op dat ene moment, waarop ze er opeens waren. In alle helderheid.
Het verraste hem, bracht hem van zijn spoor. Hij wist al lang niet meer precies hoe het toen zat, maar voelt het wel weer. Gevoel dat hij dacht kwijt te zijn. Gevoel dat hij tot in den treuren gevoeld had, en waarvan hij zeker was dat het voorbij was.
Deze keer was het een moment geweest. Hij fietste door de stad en opeens, zonder enige duidelijke reden, flitste er een gebeurtenis door hem heen. Het was niet eens een gebeurtenis, het was een momentopname. Hij zag zichzelf staan, in huis, met zijn armen om haar heen. Hij had al jaren niet meer aan haar gedacht. Leek het meisje dat voor zijn fiets overstak misschien op haar? Na die ene gedachte had hij het eigenlijk alweer los gelaten. Zoveel jaar geleden, wat doet dat er nog toe?
Maar thuisgekomen kon hij het toch niet laten, en zocht hij haar naam op het internet. Voor hem ontvouwde zich een hele wereld waarvan hij geen weet had gehad. Ze had haar studie afgemaakt, had bij een architectenbureau gewerkt. Ze had gereisd, had veel vrienden op Facebook, ze had parachute gesprongen, waar foto’s van te vinden waren. Ze had hier en daar een bericht achter gelaten op een forum voor alleenstaande moeders. Ze was dus een alleenstaande moeder. Ze had een zoontje, die op de middelbare school zat. Hij probeerde te achterhalen waar ze woonde, vond haar adres.
Het zijn de onvertelde verhalen die erbij horen, de onafgemaakte levens. Alle beloftes die je ooit voelde, de toekomst die er was. En die vervolgens voorbij ging. Dat hield hem altijd zo bezig. Hij hoorde de gesprekken die ze voerden weer, hij herinnerde zich haar lijf. Hij zocht in oude agenda’s op hoe lang geleden het allemaal gebeurd was. Veertien jaar. Wat was ze mooi geweest en leuk. Hij dacht aan hun ontmoeting, in de wachtkamer van de tandarts, en hun gesprekje. Aan dat hij haar buiten weer tegen kwam, allebei ruikend naar ontsmettingsmiddel, beide niet in staat te praten met nog verdoofde lippen. Later vonden ze elkaar, keer op keer, en dankten ze de tandarts om zijn rigoureuze behandeling.
De herinneringen lieten zijn hart sneller kloppen. Het verzwaarde toen hij dacht aan hoe het voorbij ging. Hoe ze ruzies hadden gehad om futiliteiten. Wat waren ze nog jong. Nu zou hij het allemaal zo anders aanpakken. Hij klikte op een link en kwam op een pagina voor moeilijk opvoedbare kinderen terecht. In haar commentaar schreef ze: .. het komt omdat mijn zoon zonder vader is opgegroeid denk ik, daarom is hij zo moeilijk handelbaar. Een man in ons leven had hem vast meer richting kunnen geven.
Er was dus geen vader. Zijn hart sloeg over, het zou toch niet? Hij zocht door naar de leeftijd van haar zoon, maar kon niets vinden. Hij wist alleen dat hij op de middelbare school zat. Dan was hij zeker twaalf.
In zijn buik trok iets samen. Wanneer has hij haar voor het laatst gezien? Twee weken nadat hij bij haar was weg gegaan. Zijn adem stokte. Opeens flitsten de laatste veertien jaar aan hem voorbij. Al die tijd, tijdens zijn andere relaties, tijdens zijn wereldreis en tijdens zijn depressie, had hij misschien wel een zoon gehad, zonder het te weten? Hij zocht haar adres weer op. Een half uurtje met de auto.
Zonder lang na te denken trok hij zijn jas aan en ging op weg. Toen hij een dik half uur later de nieuwbouwwijk inreed, voelden zijn armen en benen alsof ze verlamd waren. Het zweet stond in zijn handen en zijn keel was droog. Hij stopte voor haar huis. Het was precies hetzelfde als alle andere huizen in deze rij: twee etages, wit, met donkerrode kozijnen. De gordijnen waren dicht, binnen was het licht aan.
Een uur later zat hij nog steeds in de auto. Zijn handen omklemden het stuur. Angst had hem weerhouden uit te stappen. Wilde hij zijn leven wel opgeven? Stel dat het waar was? Dat hij de vader van deze jongen was. Wat moest hij dan allemaal inhalen? En zou het dan wel goed komen uiteindelijk? En wat moest hij met haar? Ze waren toen toch niet voor niets uit elkaar gegaan? Het werkte toch niet? En deze jongen was moeilijk opvoedbaar. Wilde hij zoiets zijn leven binnen laten? Dat was toch eigenlijk al gecompliceerd genoeg?
Heel even ging zijn hand naar de deurklink. Hij keek naar buiten. Een man liep langs met een hond en keek hem door de autoruit aan. Toen startte hij de auto en reed langzaam de straat uit.

maandag 5 oktober 2009

Weg

Every day that I was with you, I felt weak. Today I woke up happy and strong because I am finally free.

Ze haatte het om hem zo te zien. Hij zat met zijn benen strak tegen elkaar en zijn handen tussen zijn knieën en keek haar aan. Zijn schouders hingen naar beneden, zijn blik was omhoog gericht. Ze stond naast hem aan tafel, was net opgestaan in alle boosheid, en wilde weglopen. Zijn houding maakte haar woedend. Hij liet haar denken aan een schooljongetje, dat van zijn juf strafwerk krijgt. Ze keer op hem neer en zweeg. Hij zweeg ook. Ze liep weg.
Hoe had het in godsnaam zo ver kunnen komen? Hoe kon het dat de leuke man die ze had leren kennen langzaam veranderd was in een onzeker en schuw wezen? Ze begreep er niets van.
In het begin had hij haar verrast door hoe hij was. In zijn profielomschrijving vertelde hij over zijn gevoel voor humor, zijn lichte kijk op het leven, zijn reislust en liefde voor Bourgondisch tafelen. Maar al die profielen leken op elkaar. Alle mannen schreven dezelfde teksten, omdat alle vrouwen die lezen wilden. Ze was door zijn foto blijven hangen: een vrolijke man, blond haar in de wind, die lachend in de camera keek terwijl hij door een park fietste. Ze werd er blij van.
Na een paar voorzichtige mailtjes, waarin ze elkaar met woorden verleidden, spraken ze eindelijk af. Zijn profiel bleek te kloppen. Zijn humor was echt en hij verraste haar steeds weer door hoe rustig en zorgeloos hij in het leven stond. Ze gingen weekenden weg, zagen theatervoorstellingen, genoten van elkaar. Het duurde niet lang voor ze samenwoonden in zijn huis aan het water, met uitzicht over het IJ.
Ze probeerde te achterhalen of er een duidelijk omslagpunt was geweest. Kon ze zich nog iets herinneren? Ze wist het niet. Heel geleidelijk aan waren er veranderingen gekomen. Ongemakkelijkheden, kleine ruzies over kleine dingen. Zo gaat dat in relaties. Ze had het vaak genoeg meegemaakt, het baarde haar geen zorgen. Uiteindelijk hield ze nog steeds van hem, en wilde ze het liefst bij hem zijn. Dat het niet over rozen ging, vond ze niet meer dan normaal.
Maar toch, ergens waren ze een grens overgegaan. Waarna ze hem opeens niet meer de leukste vond. Of de mooiste. En ze zichzelf ook niet meer leuk of mooi vond. Ze zag aan hem dat hij het ook voelde. Hij werd schuchter, voorzichtig in zijn reacties. In plaats van zonder na te denken te reageren op haar uitspraken, een van de dingen die ze altijd zo leuk aan hem had gevonden, liet hij nu een pauze vallen en was het antwoord waar hij mee kwam nooit meer verrassend of licht. Ze zag het langzaam gebeuren maar deed er niets aan. Ze liet het gaan, ondernam geen actie en legde zich neer bij de gang van zaken.
De tijd deed verder zijn werk. Was het eerst een ongemakkelijk gevoel, langzaam werd het irritatie. Zijn gedrag maakte haar boos. Ze nam het hem kwalijk dat hij niet meer de man was die ze kende, ze haatte zijn nieuwe maniertjes. Hij reageerde op de automatische piloot, nam niet meer de tijd om te luisteren naar wat ze zei of te kijken naar wat ze deed. En zij deed dat ook niet meer. Ze luisterde met een half oor naar zijn verhalen, maar hoorde niet wat hij zei. Ze vroeg zich af wanneer ze voor het laatst had gevraagd hoe het met hem ging, maar ze wist het niet. Ze haatte hem en ze haatte zichzelf. Want ze wilde niet deze persoon zijn, die ongeïnteresseerd samenleefde zonder daadwerkelijk te weten waar de ander mee bezig was. Ze haatte het dat ze hem haatte.
Vandaag had ze hem er eindelijk over durven aan te spreken. Na het eten had ze hem gevraagd om even te praten. Ze had het vooraf helemaal bedacht, en voerde haar monoloog op. Ze sprak eindelijk over haar gevoelens, over haar ontevredenheid en haar woede. Ze vertelde hem over haar onrust en haar angst voor het nieuwe, maar ook dat ze niet anders kon.
Hij had niets gedaan. Hij had aan het begin van haar betoog zijn lepel nog in zijn hand en die legde hij halverwege naast zijn bord neer. Verder had hij naar haar handen gekeken terwijl ze praatte. Ze had hem gevraagd haar aan te kijken, maar meer dan een korte blik had hij haar niet gegund. Hij zweeg. Ze had geen idee wat in hem omging.
Terwijl ze de kamer uitliep, bleef hij zitten. Ze liep naar de voordeur, hij bewoog niet. Ze bukte zich en pakte haar koffer op, hij schraapte zijn keel. Ze wachtte even, hoopte op een reactie, hij pakte zijn lepel op en schraapte zijn bord leeg. Even klonk er niets anders dan het geluid van metaal op porselein. Daarna het dichtslaan van de voordeur.

vrijdag 2 oktober 2009

Neiging

I look at chandeliers above me and wonder if I’d move fast enough from it smashing me.

Ze keek nar buiten door het raam. Het waaide. Ze probeerde zich te herinneren hoe het voelde wanneer de wind door je haar ging. De geuren van de seizoenen. Ze was al jaren niet meer buiten geweest, wanneer was het voor het laatst? Ze kon het zich niet meer herinneren. Te lang geleden. Ze stond op uit haar leunstoel, veegde met haar rechterhand drie keer langs de leuning en liep richting de keuken. Haar linkerhand streek over het donkerbruine dressoir. In de keuken stond een stoel verkeerd. Hoe kon dat? Die hoorde daar niet te staan. Snel zette ze hem tien centimeter naar links. Ze had misschien vanochtend niet goed opgelet?
Ze vulde de waterkoker en zette hem aan. Pakte het theekopje dat altijd links op het aanrecht stond en nam een zakje thee uit het blikje. Toen het water kookte trok ze haar ovenhandschoenen aan en schonk het kopje vol. Met de wanten nog aan liep ze terug naar de leunstoel en zette het kopje op de vensterbank. De wanten hing ze terug aan hun haakje naast de koelkast.
Vroeger, toen ze nog jong was, had ze nergens last van gehad. Ze speelde buiten, klom in bomen, zwom in meertjes en fietste door de stad. Toen ze ging studeren en in een vreemde stad was gaan wonen had ze haar eerste neiging gekregen. Ze durfde de spoorwegovergang vlakbij haar huis niet over te steken, uit angst dat er per ongeluk een intercity langs zou komen. Dus fietste ze naar een ander station, om daar de trein naar huis te nemen.
Een paar jaar later kwamen er steeds meer neigingen bij. Ze durfde niet meer te fietsen, omdat het leek alsof het verkeer om haar heen op haar afkwam. Liften maakten haar benauwd en in de supermarkt was ze bang om uit te glijden in de lange gangpaden. Haar wereld werd langzaam kleiner. Wanneer ze buiten liep, moest ze steeds binnen tien passen bij de volgende lantaarnpaal zijn, bij zebrapaden mocht ze alleen op de witte strepen lopen. Deurklinken moesten met rechts geopend en met links gesloten worden, leuningen moesten worden aangeraakt.
De dwangmatigheid bepaalde haar leven. Jarenlang had ze de ene psychiater na de andere gesproken, in de hoop de oorzaak van haar neigingen te vinden. De een vertelde haar zich erbij neer te leggen en te proberen daaromheen een leven op te bouwen, de ander dwong haar ertegenin te gaan, ‘face your demons’, riep hij steeds. Alles had ze geprobeerd. Niets hielp. Hoe ouder ze werd, hoe banger. Ze begreep het niet. Rationeel wist ze dat het niet uitmaakte of ze een leuning wel of niet aanraakte, maar wanneer ze ergens liep, dwong haar lichaam haar ertoe. Haar hele gevoel was ingesteld op het aanraken of het vermijden van iets. Wanneer ze daar niet aan toegaf voelde alles verkeerd. Het jeukte tussen haar schouders, het prikte in haar ogen. En dat bleef het doen totdat ze haar neiging had uitgevoerd.
Soms verdween een neiging weer na een tijdje. Maar die werd dan meestal weer vervangen door een andere. Of ze verdwenen tijdelijk. Het aanraken van leuningen was een tijdje minder belangrijk geweest, maar kwam terug na de dood van haar moeder.
Uiteindelijk had ze zich erbij neergelegd. Het isolement waar ze langzaam was in geraakt kon ze niet meer doorbreken. Haar gedrag maakte haar onzeker, waardoor contact maken met vreemden langzaam maar zeker onmogelijk was geworden. Ze had nog een paar goede vrienden waarmee ze belde en die soms langs kwamen. Het was haar gelukt om een baantje te vinden dat ze vanachter de computer kon uitvoeren, de Albert Heijn bezorgde aan huis, ze hoefde de deur niet meer uit. Gelukkig. Ze moest er niet aan denken de wereld aan te moeten gaan. Het was goed zo.

woensdag 30 september 2009

God

I’m fourteen years old and I’m a closet Catholic.

Beste GOD,
Ik weet dat U er bent. Het spijt me dat ik U dat niet iedere dag kan zeggen. Ik denk het wel iedere dag. Ze zeggen dat U dat ook hoort. Mijn ouders geloven niet in U. Ik heb het ze vaak horen zeggen. Ik wel. Ik geloof dat U bestaat. Ik zie U overal, in de mensen, in de dieren en in de natuur. Laatst was ik alleen thuis en dacht ik dat U in de kat zat. Maar dat kwam denk ik omdat ze zo hard aan het spinnen was. Ik weet dat U ook in haar zit.
Ik durf mijn ouders niet te vertellen dat U bestaat omdat ik bang ben dat ze dan kwaad worden. Maar ik ben ook bang dat U ze niet toelaat in de hemel omdat ze niet in U geloven. En ik zou toch wel graag samen met mijn ouders in de hemel willen zijn later.
Dus daarom GOD, vraag ik U, om ook mijn ouders in de hemel te laten. Ook al geloven ze niet in U. Als ze er eenmaal zijn moeten ze wel geloven, dan zien ze het zelf. Ik zal tot die tijd twee keer zo hard bidden tot U en alles eraan doen om een goed mens te zijn, zoals U dat wilt. Ik zal iedere week naar de kerk komen, en ik zal later mijn kinderen wel opvoeden met het geloof in U.
Als U dan beloofd dat mijn ouders ook in de hemel mogen.
AlstUblieft.

dinsdag 22 september 2009

Ruzie

The girl who bullied me throughout highschool had cancer. I’m not sure if I should pray for her or thank god for punishing her.

Daar ligt ze. Klein, wit en kaal. In een ziekenhuis bed. Ze lijkt op een aangereden vogeltje. De lakens zijn te wit voor haar huid, waar de aderen doorheen schijnen als kleine riviertjes met vertakkingen. Haar bed staat tussen twee anderen. Had ze geen geld voor een eigen kamer? Haar ouders waren vroeger vermogend, die zouden toch iets hebben kunnen regelen? Links van haar ligt een oude mevrouw te slapen. Verschillende draden verlaten haar lijf op diverse plekken. Zakjes hangen boven en onder haar. Daar zou ik niet ’s ochtends naast willen wakker worden. Rechts ligt een man van in de veertig. Hij leest een tijdschrift. Zij staart voor zich uit, oordopjes in haar oren. Ik vraag me af of ze nog steeds dezelfde muzieksmaak heeft.
Ik duw het karretje voor me uit en loop de kamer in. Mevrouw Bentink, aan de slangetjes, krijgt nog steeds geen vast voedsel. Ik zet de soepkom naast haar bed. Zo dadelijk komt haar dochter haar voeren, ik zag haar net al in de hal beneden. Ik loop langs haar bed naar meneer de Wit. Die kijkt rustig op van zijn tijdschrift, neemt zijn bril af en knikt naar me. Hij komt hier al jaren, als al zijn aderen weer vernauwd zijn en hij niet meer kan lopen van de pijn. Dan laat hij zich opereren om twee weken later weer vrolijk verder te roken. Hij heeft een gruwelijke hekel aan het ziekenhuismenu. Ik zet het dienblad naast hem neer. ‘Erwtjes vandaag,’ zeg ik. Hij trekt een grimas. We hebben de onuitgesproken afspraak dat hij doet alsof hij het eet, en ik doe alsof ik niet weet dat zijn vrouw zo met een kroketje komt. Wat heeft het voor zin? Deze man wil op zijn manier van het leven genieten. Ik heb de strijd met dit soort mensen opgegeven. Laat iedereen vooral het leven leiden dat ze zelf willen. Dan loop ik naar haar bed. Ze kijkt op. Ik zet ook bij haar een dienblad neer. ‘Eet smakelijk,’ zeg ik. Ze knikt en pakt het bakje appelmoes.
Ze heeft geen idee. Het is al twintig jaar geleden, ik ben veranderd in de tussentijd. Ze weet niet dat ik het meisje ben dat ze vroeger met haar hoofd in de wc duwde. Ze pestte me vroeger. Niet zo’n beetje ook. Ze heeft me mijn leven zuur gemaakt. Ik haatte school, ik haatte de kinderen, ik haatte haar. Ik voelde me niet op mijn plek. Niet op school, niet in mijn lijf. Ik wist dat ik anders dan de rest was. Kinderen hebben dat direct door, als je niet meedoet, of als je je anders voelt. Kinderen zijn wreed. Zonder nuance trekken ze conclusies, en handelen daarnaar. Zij is voor mij de belichaming van mijn verschrikkelijke jeugd geworden. Ik zag haar voor me, gedurende het hele proces, wanneer ik soms twijfelde en me afvroeg of ik er echt mee door moest gaan. Haar haat, haar wreedheid, ze hadden me zo gekwetst. Terwijl ik alleen mezelf wilde zijn. Twintig jaar geleden zag ik haar voor het laatst. Op de diploma-uitreiking. Ze danste met haar vriendinnen op Meatloaf.
En nu ligt ze hier, en sta ik als mezelf voor haar. Eindelijk.
Maar ze ziet het niet. Ze weet het niet. Ze ligt dood te gaan. En ik verzorg haar.
Toen ze net was binnengebracht en ik hoorde wie ze was, heb ik me even afgevraagd of ik haar ermee moest confronteren. Maar uiteindelijk realiseerde ik me dat het nergens voor nodig is. Ik hoef haar niets uit te leggen. Ik wil niets meer van haar. Ik ben wie ik ben, en ik ben gelukkig.
Ik haal de eetbakjes op als mijn collega Marjolein me komt halen. “Thijs,” zegt ze, “kom je? Het overleg begint zo.”

dinsdag 15 september 2009

Hond

I’m a 55 year old agnostic. If, when I die, I find out there is a heaven, I can’t be certain which of the many people I have shared my life will be part of the people I share heaven, but I am positive I will spend eternity tossing this dog a frisbee.

‘Sommige mensen begrijpen er echt niets van.’ Boos verfrommelde God de briefkaart met de foto van een hond. Natuurlijk had hij ook deze gekregen. Hij kreeg verdorie een kopie van alles wat er voortdurend werd geproduceerd. Gelukkig was tijd in de hemel een onbekend concept, waardoor het hem lukte om zich iedere dag weer door die enorme stroom gebeden, verwensingen en vloeken heen te werken.
Het verbaasde hem steeds weer hoe dom mensen konden zijn. Hij had het toch allemaal voor ze uitgeschreven? Zo moeilijk was het toch niet meer? Er waren heldere regels. Goed, hij had een aantal dilemma’s toegevoegd die meervoudig te interpreteren waren. Maar die mensen moesten toch ook iets te doen hebben? In het begin had hij lang nagedacht over hoe lang hun leven dan zou moeten zijn. Vijfenveertig jaar had hem wel voldoende geleken. Dan hadden ze mooi de tijd om een beetje volwassen te worden, zich voort te planten en die kinderen door hun jeugd te leiden. Om vervolgens het stokje over te dragen. Hop, naar de hemel, of de hel, en klaar. Langzaamaan waren er steeds meer wensen gekomen om langer te leven, wilden de mensen steeds meer doen tijdens die stoffelijke staat van zijn. Dus geleidelijk aan had hij die leeftijd opgevoerd. Hij zat nu ergens op vijfentachtig, meende hij. In het begin hadden zijn dilemma’s de mensen mooi bezig gehouden. Ze probeerden naar zijn inzichten te handelen en moesten soms nadenken over belangrijke keuzes. Maar na verloop van tijd waren ze slimmer geworden, en hadden ze steeds sneller een eigen oplossing voor zijn dilemma’s gevonden. Daar had hij eerlijk gezegd niet op gerekend. En ook niet op de vernuftige technologieën die ze bedachten. Dilemma’s over leven en dood hadden ze inmiddels naar hun hand gezet. Ze haalden leven weg wanneer het hen niet uit kwam, stelden de dood uit tot het einde der tijden of kozen er soms eerder voor dan hij bedacht had. Dat ging allemaal zijn gang maar.

In de tussentijd werd hij bestookt met de vreemdste wensen en gebeden. En zag hij hoe zijn goed bedoelde regels steeds meer leidden tot chaos en ellende. Het had hem zo mooi geleken, dat mensen uit verschillende hoeken van de aarde hem op verschillende manieren zouden leren kennen. Om, als ze dan uiteindelijk elkaar zouden ontmoeten, te ervaren dat het om dezelfde principes ging. Hij had het overigens allemaal veel later gepland. Al die ontmoetingen. Hij had ze eerst een paar eeuwen de tijd willen geven om zichzelf en hun eigen medemensen beter te begrijpen. Dat leek hem al moeilijk genoeg, zichzelf kennende. Hij had, lang geleden, bedacht dat ze dan na tweeduizend jaar ook die andere volkeren zouden ontmoeten. Het was uiteindelijk natuurlijk allemaal nattevingerwerk geweest. Na een paar eeuwen gingen ze al op pad. Hij zag het van een afstandje toe, verbaasd en vol afgrijzen. Het was uiteindelijk veel te vroeg geweest, waardoor het hele zootje langzaam maar zeker enorm uit de hand liep. Door zichzelf en hun buren niet goed te kennen, verliepen de ontmoetingen met de anderen niet helemaal volgens plan. Onbegrip werd de bepalende factor. Het tegenovergestelde van zijn streven.
Hij had het ooit bedacht tijdens een spelletje schaak, toen hij zag hoe de zwarte en witte stukken zich langzaam met elkaar vermengden om uiteindelijk bij één koning uit te komen.
Zuchtend raapte hij het propje papier van de vloer. Misschien moest hij een nieuw experiment beginnen. Moest hij de mogelijkheden van het verkennen beperken. Misschien iets met meerdere planeten? Daarvan had hij er toch genoeg. Hij streek het papier glad en keek naar de foto van de hond. Dat had hem nou ook leuk geleken. Een hond als huisdier. Maar ja, dat ging niet, daar had hij heen tijd voor. Je moet zo’n beest natuurlijk ook uitlaten, iedere dag.

donderdag 10 september 2009

Telefoon

His job protects your freedom, but it’s destroying my life.

De telefoon gaat. Mijn hart staat stil. Ik sta achter in de tuin en mijn zoon zit op de schommel. Dit ga ik niet halen. Ik haal Mark van de schommel, zet hem op mijn heupen en probeer zo de tuin door te rennen. Mark begint in mijn oor te huilen, begrijpt mijn haast en plotselinge gedrag niet. Ik zet hem in de box in de serre, en ren door de keuken naar de woonkamer. Hij rinkelt nog steeds. In een laatste spurt val ik bijna over een speelgoedauto. Ik neem de hoorn van de haak. ‘Hallo?’ ‘Kat? Met Rob.’ Ik begin te huilen. ‘He lieverd, wat is er aan de hand?’ Zijn stem klinkt zo dichtbij. ‘Hoi,’ zeg ik. ‘Sorry, dat moest er even uit. Ik heb net de tuin door gerend om de telefoon te halen en Mark zit nog steeds te huilen en net viel ik bijna maar ik ben vooral heel blij om je stem te horen. Hoe is het met je?’ Hij lacht. ‘Meisje toch, wel voorzichtig doen hè. Het gaat goed. Het is warm hier. En we hadden vorige week wat gedoe, maar verder gaat het goed.’ ‘Wat voor gedoe dan?’ Een vreemde knoop vormt zich in mijn buik. ‘Ach, gewoon, wat gedoe met de mensen uit het dorp. Het is een lang proces, met veel hobbels. Maar uiteindelijk hebben we met een paar mannen gepraat en toen keerde de rust weer terug.’ ‘Rob, wat is er dan gebeurd?’ ‘Niets om je zorgen over te maken. Er werd niet geschoten. Een paar van de jongens was met de jeep het dorp in gereden en toen hadden wat jongeren met stenen gegooid. Meer niet.’ De knoop zit er nog. Ik probeer er niet aan te denken. Snij een ander onderwerp aan. ‘Okee, goed. Hoe warm is het dan bij jullie?’ ‘Zo’n veertig graden. Maar gelukkig waait het soms. Hoe gaat het met jou? Hoe ging je gesprek op je werk?’ ‘Ja, wel goed. Ze willen dat ik doorga met het onderzoek. Dus dat is fijn. En ik kan het op dezelfde basis blijven doen als nu. Dus hoeft Mark niet vaker naar de crèche. En verder, ach verder gaat het wel goed.’ Ik wil zeggen dat ik hem mis. Maar ik weet dat als ik dat doe, de knoop in mijn maag overgaat in tranen, en ik wil nu geen tranen. Ik wil laten zien dat hij zich geen zorgen hoeft te maken. Dat wij ons hier wel redden. En dat ik trots op hem ben. ‘Dat is fijn nieuws,’ zegt hij. ‘Hoe gaat het met de man?’ Ik luister of Mark nog steeds huilt. ‘Hij is nu in ieder geval weer stil geworden. Het gaat goed. Hij groeit als kool. Alle kleertjes die jij hem nog gekocht hebt passen al niet meer. Ik ben vorige week met Marieke de stad in gegaan om nieuwe te kopen. En hij lachte eergisteren voor het eerst hardop.’ ‘Dat is mooi,’ zegt hij. Ik hoor ook tranen achter zijn woorden. ‘Ik film hem iedere dag, zodat je kunt zien hoe hij langzaam verandert. Ik zal op mijn werk wel even vragen of iemand dat voor me op een dvd kan zetten voor je, dan kan ik het je alvast opsturen. Doet de dvd speler het daar nog?’ ‘Ja hoor, daar zorgen de jongens wel voor. Die kunnen niet zonder hun Friends. Dat zou fijn zijn, als je iets opstuurt. Jullie zijn wel erg ver weg.’ ‘Ja, dat vind ik ook.’ ‘Maar gelukkig kunnen we bellen. Ik vind het fijn om je stem te horen Kat. Sorry dat ik vorige week niet gebeld heb, maar door al dat gedoe met die jongeren enzo...’ ‘Nee joh, dat snap ik wel, en je mailde toch. Dat was ook fijn.’ ‘Ik moet langzaam weer ophangen. We moeten zo op patrouille. En daarna eten.’ ‘Oh, okee. Doe je voorzichtig?’ ‘Tuurlijk schat, altijd, dat weet je toch? Ik heb twee goede redenen om hier veilig vandaag te komen.’ ‘We denken aan je.’ ‘En ik aan jullie. Geef Mark zo een dikke kus van me. En een aai over je haar.’ ‘Dag lieverd. Ik hou van je.’ ‘Ik van jou.’
Klik. Ik leg de hoorn neer. Probeer weer terug te komen in deze wereld, met mijn huis en mijn kind in de box. Steeds als ik Rob spreek zit ik even daar, in dat verre droge land. Ik bedenk me, zoals altijd, nog tien andere dingen die ik hem had willen zeggen. En vraag me dan verschrikt af of ik wel heb gezegd dat ik van hem houd. Mark begint weer te huilen. Ik sta op en loop naar de box. ‘Dat was papa, jongen. Je vader belde net. Het gaat goed met hem.’

maandag 7 september 2009

Kindje

I have compromised almost every major decision in my life because of other people... Well guess what? This one is for ME.

Dag kindje in mijn buik. Daar ben je dan. Mijn kindje. In mijn buik. Ik wilde je alvast laten weten dat je welkom bent. Meer dan welkom. Ik weet nog niet eens wat je bent. Maar dat doet er niet toe. Het maakt niet uit. Jij bent het. Je komt er aan, over een tijdje. En als het zover is sta ik hier met open armen.
Vind je het vreemd dat ik je nu al toespreek? Toeschrijf zelfs? Is het te vroeg om je als een mens te zien, een persoon, nu je nog niet groter bent dan een erwt? Toch voelt het al alsof ik je begrijp. Alsof ik je al ken. Misschien dat je ziel al in je zit, en dat ik die voel? Wees niet bang, ik ben niet religieus, ik geloof niet in god en ik zal je in je leven niet kwellen met rituelen. Maar ik voel me zo sterk verbonden met je dat ik bijna in een ziel ga geloven.
Ik wilde je laten weten dat je tijdens je leven alles mag doen wat je wilt, dat ik je daarin zal steunen. Als je besluit piloot te worden, moet je dat lekker doen. Of bankbediende. Alhoewel ik me niet kan voorstellen dat iemand als jij bankbediende zou willen worden. Daar ben jij vast veel te creatief en vrij voor. Maar mocht dat niet zo zijn, of mocht je desondanks bankbediende willen worden, dan mag dat dus. Dan kom ik later als oude vrouw alleen aan jouw loket mijn spaarcenten ophalen. Waarmee ik dan een lekkere maaltijd voor jou zal koken.
Maar goed, dat is allemaal nog wel heel ver weg. Eerst mag je groeien. In mij. En dan, als het eenmaal zo ver is, dan kan je naar buiten komen. En zal ik je vasthouden. Je voeden. Je wiegen. Ik zal je toedekken als je in je slaap je deken hebt afgegooid. Ik zal je verzorgen als je ziek bent. Ik zal je dragen, op mijn armen, op mijn rug, voor mijn buik. Ik zal je bij me houden.
En als je groter word, zal ik je aan je hand meenemen, de wereld in. We zullen op ontdekkingstochten gaan. Door de stad, door het land. We gaan naar het strand. Zandtaartjes maken. Of naar het bos om dennenappels te zoeken, waar we dan thuis poppetjes van maken.
Ik voel je vraag. Hoe zit het met je vader? Je vader weet nog niet van je bestaan af. Je vader weet nog niets. Ik zal het hem vertellen, morgen. Dan hebben we afgesproken. Je vader en ik zijn niet meer samen. Maar dat maakt voor jou verder niets uit hoor. Je zult hem leren kennen. Je zult ook met hem avonturen beleven. Ik heb iemand uitgezocht die een hele leuke vader zal zijn. Iemand waarvan iedereen ook zegt dat het zo’n leuke vader zal zijn. Hij zal met je gaan fietsen, jij in een stoeltje voorop, met jouw haar wapperend in zijn gezicht. Ik zag jullie al stoeien in het park voordat jij er was. Ik weet zeker dat hij er voor je zal zijn. Het is een goede man, je vader. Hij is leuk. Ik hoop dat je zijn blonde haar krijgt. Dat is beter dan dat van mij. En dan mag je mijn ogen hebben, dat zou leuk zijn.
We gaan het wel redden met z’n tweeën. Beloofd. We gaan het heel leuk hebben. Ik heb er nu al zo’n zin in. Om te ontdekken wie jij bent, om te zien wie je gaat worden. Je word vast heel leuk. Dat kan niet anders. Met zo’n vader en moeder. Nog zes maanden te gaan. Ik zal de dagen aftellen en ervoor zorgen dat alles klaar staat als je komt. Ik ben er in ieder geval. Groei intussen maar lekker verder. Dag kindje van mij. Kindje. Van mij.

vrijdag 4 september 2009

Cadeautje

I thought it was a ring, but it was a snowglobe.

Hij loopt door het winkelcentrum. Weet dat hij niet met lege handen kan aankomen. Dat is geen optie.
Hij begint bij de boekhandel. Een mooi boek, dat is een leuk cadeau. Langzaam loopt hij langs de kasten. Hij vraagt zich af wat voor boeken ze eigenlijk leest. Zelf houdt hij van de oude Russen. Tolstoi, Dostojevski en aanverwanten. Grass vindt hij ook heerlijk om te lezen. Hij probeert te bedenken of hij bij haar thuis wel eens een boek heeft zien liggen, en wat voor boek dan? Er komt niets in hem op. Hij bladert even in de nieuwe A.F.Th. Die zal hij volgende week even voor zichzelf kopen. Nu eerst dat cadeautje. Hij loopt langs de top tien. Chick lit. God, dat zal ze toch niet leuk vinden? Heleen van Rooyen? Hij weigert om met zo’n boek bij de kassa te gaan staan.
Naast de boekhandel is een muziekzaak. Een muur van lawaai komt over hem heen als hij de deur open doet. Popmuziek. Hij loopt snel door de winkel, op zoek naar de klassieke afdeling. Dan realiseert hij zich dat hij eigenlijk niet zo heel goed weet van welke muziek ze houdt. Bij hem thuis zet hij meestal zijn keuze op, en bij haar? Nou ja, ze zijn niet zo vaak bij haar. En in die zeldzame gevallen gaan ze meestal meteen naar boven om te vrijen. Besluiteloos kijkt hij om zich heen. Geen klassiek doen? Zou ze van jazz houden? Hij vraagt zich af waarom hij het eigenlijk niet weet. Heeft hij het haar wel eens gevraagd? Hij kan het zich niet herinneren. Waar praten ze dan eigenlijk over? Over werk, natuurlijk. En over familiezaken, zeker nu haar moeder zo ziek is. Over vakanties. En over hoe leuk ze elkaar vinden.
De lingeriewinkel dan maar eens proberen. Terwijl hij zich ongemakkelijk tussen het winkelende damespubliek wringt, komt een verkoopster op hem af. ‘Kan ik u helpen meneer?’ ‘Ik zoek een leuk cadeautje, een setje ofzo,’ zegt hij zachtjes. ‘Loop maar even met me mee meneer,’ zegt ze, terwijl ze zich omdraait. ‘Wat voor cup heeft uw vrouw?’ Lichte paniek in zijn hoofd. Weet hij veel! Ze heeft mooie borsten. Die in zijn handen passen als hij ze vasthoudt. Zachte borsten, met mooie volle tepels. ‘Euhm, welke maten zijn er?’ Hij voelt zich ongemakkelijk. Vraagt zich af of dit eigenlijk wel een goed idee is. Kan je na acht maanden wel al met zo’n cadeau aankomen? En wat als het niet past? Zou ze dat dan verkeerd opvatten? Zou dat een teken van desinteresse zijn? Terwijl de verkoopster met harde stem het een en ander aan hem uitlegt mompelt hij iets over het bijvullen van de parkeermeter en baant zich weer een weg door de andere klanten heen naar buiten.
Hij gaat op een bankje zitten en kijkt om zich heen. Het hele centrum is opgetuigd in rode versiering. Rode harten, rode slingers. Hij haat Valentijn. Heeft er ook nooit van gehouden. Maar nu, nou ja, ze had wel iets gezegd over cadeautjes. Dus had hij bedacht dat hij dat wel kon doen voor haar. Daarnaast is het natuurlijk ook lullig om zonder cadeautje voor haar wel het zijne in ontvangst te nemen.
Hij staat op en loopt naar de snackbar. Bestelt een kroket met mosterd. Al etend loopt hij langs de winkels. Een kiosk staat helemaal vol kaartenhouders met een uiteenlopend aanbod aan Valentijnskaarten. Hij wordt moe van de aanblik ervan.
Tenslotte gaat hij de Hema in. Hij moest toch nog even nieuwe sokken kopen, dat kan dan meteen nu even. Naast de kassa staat een bak met prullaria. Terwijl hij wacht, gaat zijn blik langs de verschillende objecten. Hij blijft hangen bij een sneeuwbal. Zo een die hij vroeger ook had, met een afbeelding erin, die je dan heen en weer moet schudden om het te laten sneeuwen. Hij pakt hem op. Achterin is een plaatje van Parijs, daarvoor twee poppetjes op een bankje. Hij schudt de bal heen en weer en laat het sneeuwen in Parijs.
Waarom ook niet? Het is grappig. Origineel. En ook nog romantisch, met die afbeelding enzo. Parijs is toch de stad van de liefde? Dan is dit een symbolisch teken van liefde. Hij legt de sokken op de toonbank, de sneeuwbal ernaast. ‘Kunt u deze misschien inpakken? Het is een cadeautje.’

dinsdag 25 augustus 2009

Blind

God told me that the man I will one day marry will be blind. Now I consider for each person I date how much blindsness would ruin his future plans.

Langzaam gleden haar vingers over de rand van de tafel. Van links naar rechts en weer terug. Het was een gewoonte geworden. Ze voelde de groeven van het hout en zag de donkerbruine tafel voor zich. Halverwege zat een uitstekend spijkertje. Ze kon zich nog herinneren hoe ze lang geleden tijdens een feest snel een kleedje wilde vastmaken en in een half dronken bui een hamer had gepakt. Lang geleden.
Haar handpalmen bewogen over het tafelblad, dat inmiddels zo glad was dat ze zich geen zorgen maakte over splinters. Haar vingertoppen raakten iets warms. Voorzichtig bewoog ze haar hand naar de mok en nam hem beet. Ze bracht de thee naar haar mond, voelde de hete damp tegen haar lippen slaan. Ze blies even. ‘Altijd horizontaal blazen’ had ze vroeger geleerd. Dan pas blies je de hete moleculen weg. Als je in je thee zou blazen, zouden de moleculen weer in je thee terecht komen. Het warme water smaakte naar niets. Ze zette de mok voorzichtig terug op tafel en gleed verder over het tafelblad tot haar vingers het theezakje vonden. Helemaal vergeten. Ze trok met haar rechterhand het touwtje los van het zakje dat ze in haar linkerhand hield. Ze tastte weer naar haar mok, liet het zakje voorzichtig over de rand vallen en trok langzaam aan het touwtje het zakje steeds weer omhoog. Na een minuut trok ze het zakje hoog op, voelde het schoteltje dat zoals altijd links van haar stond, en legde het zakje neer. Even voelde ze met haar linkerhand of ze niet gemorst had. De tafel was droog.
Terwijl ze van haar thee dronk ging haar telefoon in haar broekzak. Aan de ringtone kon ze horen dat het Bart was. Ze nam op. “He liefste, hoe gaat het?’. Zijn stem klonk dichtbij. Door de telefoon had ze het idee dat ze hem beter kon horen dan wanneer hij tegenover haar zat. Misschien kwam het ook omdat ze dan was afgeleid door zijn geur of de geluiden die hij maakte; het schuiven met zijn schoenen, slikken. ‘Ik zit nog even rustig een kopje thee te drinken, ik ga zo op weg,’ zei ze. ‘Ik haal je straks dan gewoon op, goed? Dan kom ik na mijn werk naar je toe en dan halen we even Chinees.’ “Dat is goed. Werk ze vandaag. Ik zie je straks. Kus!’. ‘Dag meissie, tot vanmiddag.’
Ze kon zich iedere vorm van zijn lijf voor de geest halen. Haar handen hadden hem al duizend keer gelezen. Zijn gezicht, met zijn ietwat kromme neus, zijn ogen die dieper lagen, zijn lange wimpers. Zijn haar was zacht en kon heerlijk ruiken, vooral als hij net buiten was geweest. Zijn rechteroor had een bobbeltje, net achter zijn oorlel. In zijn nek voelde ze zijn spieren, die steeds reageerden op haar aanraking. Zijn schouders waren breed, zijn armen fors en behaard. Zijn lijf had geen geheimen meer voor haar, ze kende hem door en door. Ze kon met zoveel liefde aan hem denken, aan de vormen die ze herkende. Maar steeds weer sprongen de tranen in haar ogen wanneer ze dacht aan de kleur van zijn haar en zijn ogen. De blik waarmee hij haar bekeek als ze voor hem stond. Ze had alleen zijn woorden, zijn aanraking.
Ze kon zich voorstellen hoe blond zijn haar was, hoe groen zijn ogen. Ze wist wat het was. Blond. En groen. Maar ze wist niet hoe blond, hoe groen precies. Hij omschreef de wereld voor haar, maakte vergelijkingen, waardoor ze een goed idee had van wat hij zag. Maar ze zou het nooit precies weten.
Tikkend liep ze van de voordeur naar de bushalte. Iedere dag dezelfde stappen. Vijf vooruit, een draai naar rechts. Twintig stappen tot aan de hoek en dan weer rechts. Na drieëndertig stappen was ze bij de halte. Ze hoorde twee vrouwen praten. Bleef staan. De bus was drie straten verder, ze hoorde hem optrekken. Ze zou zo even vragen of de dames haar naar binnen konden helpen.

donderdag 13 augustus 2009

Wensjes

I wish I had been your first.

Ik zou willen dat ik jouw eerste keer was geweest. Ik zou willen dat je voor altijd in mijn leven zou blijven. Ik zou willen dat ik je net zo goed ken als je vrienden je kennen. Ik zou willen dat ik je zusje was zodat jij mijn grote broer kon zijn. Ik zou willen dat we kinderen hadden zodat je altijd met me verbonden zou zijn. Ik zou willen dat ik je diepste geheimen kende. Ik zou willen dat ik verveeld zou zijn van je grapjes. Ik zou willen dat ik al je kleine gebaartjes kende. Ik zou willen dat ik je hele verleden had meegemaakt. Ik zou willen dat ik niets van jouw leven zou missen. Ik zou willen dat we niemand anders nodig hadden. Ik zou willen dat dit genoeg was. Ik zou willen dat ik niet zo jaloers was op de mensen om je heen. Ik zou willen dat je een liedje voor me zou schrijven. Ik zou willen dat iedereen zou weten dat wij bij elkaar hoorden. Ik zou willen dat ik je zou kunnen steunen in moeilijke tijden. Ik zou willen dat je moeder niet zonder me zou kunnen. Ik zou willen dat we vroeger samen opgegroeid waren. Ik zou willen dat ik je beste vriendin was. Ik zou willen dat mensen jaloers zouden zijn op onze band. Ik zou willen dat de kranten over ons schreven. Ik zou willen dat ik weet hoe je ruikt als je ziek bent. Ik zou willen dat je zonder te vragen mijn favorieten drankje voor me zou bestellen. Ik zou willen dat je me zou bellen als het niet meer gaat. Ik zou willen dat je erkent wat je voor me voelt. Ik zou willen dat je met mij oude speelfilms zou willen zien. Ik zou willen dat ik de grappigste vrouw in je leven was. Ik zou willen dat je een koosnaampje voor me had. Ik zou willen dat ik jouw familie had. Ik zou willen dat je je openstelde voor me. Ik zou willen dat ik niet zo moeilijk hoef te doen. Ik zou willen dat het toch zou werken. Ik zou willen dat we er uiteindelijk toch uitkomen. Ik zou willen dat we voor altijd gelukkig zouden zijn. Ik zou willen dat we samen doodgaan. Ik zou willen dat we naast elkaar begraven zouden worden. Ik zou willen dat je zou weten wie ik ben.

donderdag 6 augustus 2009

Moord

In case you were wondering... I’m the one that called the humane society

Zaterdag, 9 mei 2009.
Goede daad mondt uit in moord
Van onze redactie.
Een vrouw van 35 die afgelopen week de dierenbescherming belde om haar buurman aan te geven van dierenmishandeling, heeft dit moeten bekopen met de dood.
De vrouw belde dinsdagavond jl de dierenbescherming. Het noodnummer registreerde het bericht dat om 21.07 uur binnenkwam. De vrouw klonk op het bandje dat bewaard is gebleven kalm toen ze de dienstdoende medewerker vertelde dat haar buurman zijn hond niet goed verzorgde. Ze gaf aan dat het dier er slecht verzorgd uit zag en dat hij vaak angstig en ongelukkig keek.
De dierenbescherming heeft woensdag een medewerker naar het adres van de man gestuurd om de melding te controleren. De buurman was thuis en gaf geen blijk van agressie toen hij werd aangesproken op zijn gedrag. Hij gaf toe moeite te hebben met het verzorgen van de hond, die hij had overgehouden aan een stukgelopen relatie. De man en de medewerker kwamen overeen dat de dierenbescherming een nieuw huis voor de hond zou zoeken. Het dier werd in de tussentijd ondergebracht in een asiel.
Op donderdagavond werd op de alarmlijn 112 een telefoongesprek opgenomen van de vrouw van 35 die nu in paniek belde omdat haar buurman het slot van haar voordeur had stukgeschoten met zijn jachtgeweer. Toen de politie arriveerde trof deze de vrouw in kritieke staat aan, met verschillende schotwonden in haar buik.
Onderzoek heeft getoond dat de vrouw haar geheim via de website van de krant NRC Next anoniem wereldkundig heeft gemaakt op donderdagochtend, in de rubriek Briefgeheim. Hoe de man de relatie tussen deze publicatie en zijn buurvrouw heeft gevonden is nog onduidelijk. Na het voorval is de man een kop thee gaan zetten thuis. Hij was weer rustig en aanspreekbaar toen de politie hem daar arresteerde. De reden van zijn plotselinge uitbarsting is nog niet door de politie vrijgegeven.
De vrouw is inmiddels in het ziekenhuis aan haar verwondingen overleden. Haar buurman zal worden terecht gesteld voor moord met voorbedachte rade.

dinsdag 4 augustus 2009

Gemis

I miss you constantly. But I especially miss you on Sunday afternoons when I have to read Postsecret by myself.

Het doet pijn. In mijn hele lijf. Overal.
Het doet pijn als ik adem haal. Als ik eet. Als ik drink. Als ik slaap. Als ik dronken over straat loop. Als ik schuil voor de regen. In de kroeg doet het pijn, bij vrienden doet het pijn, in de supermarkt doet het pijn. Als ik op zaterdagochtend de krant koop bij de sigarenboer om de hoek. Pijn.
In mijn hele lijf. Mijn longen kunnen niet meer de hoeveelheid lucht inademen als vroeger, ze lijken kleiner te zijn geworden. Of gevuld, met verdriet. Mijn darmen doen pijn. Alsof ze de hele dag pure korenaren moeten verwerken. Mijn armen en benen doen pijn. Alsof ik in een recordtempo de marathon heb gelopen, zonder ervoor getraind te hebben. Soms doen zelfs mijn nagelriemen pijn. Alsof iemand ze te hard naar achteren geduwd heeft.
Misschien heb ik dat in mijn slaap wel gedaan. Dat van die nagelriemen. Vaak wordt ik ’s ochtends wakker met gebalde vuisten, mijn nagels diep in mijn handpalm gedrukt. Mijn spieren voelen verkrampt. Constant. Mijn oogleden zijn zwaar. Ik probeer ze steeds wijd open te sperren, zodat de tranen geen kiertje krijgen om zich in te verschuilen, om vervolgens op een onhandig moment tevoorschijn te komen.

Ik had nooit gedacht dat het zo’n pijn zou doen. Ik had me er wel op voorbereid. Het kwam tenslotte niet als een enorme verrassing. Jouw vertrek. Ik moest toezien hoe jouw lichaam vocht, hoe jij je ogen opensperde. Niet om de tranen tegen te houden, maar om de pijn te verdragen. Hoe je je kaken op elkaar klemde, om geen geluid te hoeven maken wanneer er weer een pijnscheut door je lijf ging. Ik had van jou alle lessen in het verdragen van pijn al gehad.
En nu ben je er niet om mij er doorheen te praten. Om me over mijn haar te aaien als het even te veel wordt. Om met het puntje van een zakdoek de traan die toch een weg vond weg te vegen. Om me in je armen te houden tot ik in slaap val.
Ik gunde je zo de rust. De vrede. In je lijf, en in je hoofd. Ik gunde je het verlies van het gevecht. Dus het is goed zo. Je bent klaar. Maar het gevecht dat ik nu aan moet gaan is groter dan ik dacht. Ik dacht dat de wetenschap dat jij geen pijn meer hebt me rust zou geven, en de kracht om door te gaan.
Maar dat is dus niet zo. Het doet godverdomme overal zo’n pijn. Je zit in mijn lijf en ik voel je constant. Al mijn cellen lijken jouw aanwezigheid te zoeken. Iedere verwijzing naar jou geeft eerst een klein sprankje hoop. Op wat? Op de mogelijkheid dat ik net ben wakker geworden uit een nachtmerrie. Of op het idee dat het een nare fantasie was. Hoop op dat je zo direct met een kopje thee naast me op de bank komt zitten. Of dat je zo even belt. Om te zeggen dat je een fijne dag hebt.
Steeds als ik je op een foto zie, of een kledingstuk van je zie liggen, lijkt het alsof je er nog bent. En dan, een fractie van een seconde later, dreunt de werkelijkheid weer terug in mijn cellen. En voel ik weer dat je er niet bent.

Ik heb je beloofd door te gaan. Met alles. Met leven. Met gelukkig zijn. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Sommige dingen kunnen wel gewoon doorgaan. Noodzakelijke dingen als eten, boodschappen doen, douchen, stofzuigen. Dat gaat gewoon door. Zonder na te denken. Ook andere dingen keren gewoon weer terug. Eten met vrienden, naar de film, een tentoonstelling. Niet dat het leuk is om dat alles te doen. Maar het gebeurt. Er zijn echter dingen die niet meer kunnen. Stomme, kleine, regelmatigheden die verdwenen zijn. De krant delen. Sokken oprapen naast de wasmand. Weten dat je je hand in mijn nek legt tijdens het wandelen. Soms kijk ik tijdens een gesprek met vrienden op, om met jou een blik te delen, omdat ik weet hoe je zou kijken. Dat alles zijn nu alleen nog maar herinneringen. Gebeurtenissen uit het verleden.
Mensen denken dat het alweer voorbij is. Het ergste. Het voordeel daarvan is dat ze me niet meer proberen op te beuren, of grappige voorvallen gaan vertellen om mijn gedachten te verzetten. Dat vond ik in het begin vreselijk. Dat iedereen zo zijn best deed om niet verdrietig te zijn. Terwijl dat het enige logische was, dat we met zijn allen verdrietig waren. Nu vergeten ze soms de hele situatie. Laatst vertelde Jonas een anekdote over zijn reis naar Marokko. Pas halverwege het gesprek had hij door dat zijn anekdote over een begrafenis ging, en over hoe de vrouwen luid jammerend de kist begeleidden. Hij stokte, keek me verschrikt aan. Waarop ik antwoordde: niet zoals ik bedoel je?
Je moet weten dat ik op jouw begrafenis heel rustig was. En dat iedereen daar doodsbang van werd. Ik liet geen traan, glimlachte de hele tijd en was zelf degene die grapjes maakte. Ja, je begrafenis. Ik kon je niet cremeren. Ik wil naar je toe kunnen als het niet meer gaat. Ik hoop dat je dat begrijpt. Ik denk het wel.
Maar goed. Jonas schrok, hernam zich en verontschuldigde zich. Hij kan er ook niets aan doen. We gaan allemaal verder. De een iets meer dan de ander. Ik vind het niet erg. Zo gaan de dingen. Zij weten niet dat ik nog steeds niet kan ademhalen als vroeger, dat ik nachtenlang wakker lig en dat mijn hele lijf pijn doet. Het heeft ook niet zo veel zin om ze dat te vertellen. Laat het leven maar doorgaan. Ik doe wel alsof ik meedoe.
Ik ben ontzettend goed in acteren. Daar ben ik wel achter gekomen de laatste tijd. Mijn glimlach op jouw begrafenis was ook alleen maar de enige mogelijkheid om die dag door te komen. Alle etentjes en bijeenkomsten waar ik daarna naar toe ben gegaan zijn allemaal een poging tot afleiding, en de geruststelling naar anderen dat het alweer wat beter gaat.

Maar dat is niet zo. Het gaat helemaal niet beter, ik zit middenin het ergste. Zonder enig idee wanneer het ophoudt.
In Australië is er een weg waar je zes dagen over doet om erover heen te rijden. En je kunt niet anders. Er zijn geen kruispunten, geen afsplitsingen. Het is die ene weg, om van de ene kant van het land naar de andere te komen. Als je daar rijdt heb je geen idee van tijd en snelheid. Het landschap verandert zo langzaam dat je het niet ziet. Soms zie je een tegenligger, soms is er een wegrestaurant. Maar dat doet er allemaal niet toe, want je moet steeds weer terug naar die weg. Op een bepaald moment, vaak al op de eerste dag, heb je geen idee meer hoe lang je al rijd en waar je bent. Je bent onderweg. Het duurt lang en zal nog een hele tijd doorgaan. En ergens, diep van binnen, weet je dat je aan moet komen aan de andere kant. Je vertrouwt op de verhalen. Anderen zijn ook aangekomen. Dus rij je door. Terug kan namelijk niet.

maandag 20 juli 2009

Zwanger

Most of the secrets in my adult life are my feelings about my mother. I fear that she will die. I fear that our relationship is too broken to fix. I fear that someday I will regret all the anger I feel towards her.

Ik zal het nooit bekennen. Aan niemand. Mocht iemand er ooit naar vragen, dan ontken ik in alle toonaarden. Ik doe mijn uiterste best om er maar geen aandacht op te vestigen, in de hoop dat niemand door heeft hoe ontzettend verknipt ik ben.
Alles heeft met haar te maken. Alles wat ik doe en alles wat ik niet doe. Al mijn daden kunnen gelinkt worden aan mijn moeder. Ik vind het verschrikkelijk om te zien hoe ze mijn leven beheerst. En dat terwijl ik alle contact verbroken heb en we eens in het jaar een beleefdheidsgesprekje hebben met Kerst. Van twee minuten.
Ik denk dat ze vroeger jaloers op me was. Toen ik klein was, en later als puber. Ik denk dat ze wilde dat zij mijn jeugd kon hebben. Mijn uiterlijk. Mijn vrienden. Ik had het in het begin niet door. Vond haar geweldig en mooi. Was blij met een moeder als haar. Tot het me opviel dat ze zo amicaal met mijn vriendinnen omging. Dat ze hen steeds bij ons uitnodigde om thee te drinken na school. Doordat haar jeugd was getekend door de dood van haar moeder wilde ze, denk ik, met mijn vrienden haar eigen jeugd overdoen. Uiteindelijk kwamen mijn vrienden niet meer om mij naar ons toe, maar om haar. Omdat het altijd zo gezellig met haar was. Uiteindelijk verbrak ik die vriendschappen. Ze moesten mij leuk vinden, niet mijn moeder.
Ik ging zo snel als ik kon op kamers. Ging in een andere stad wonen. In het begin belde ze dagelijks. Wilde praten over de dingen die ik meemaakte. Wellicht om haar eigen leegte te vullen. Al haar daden resulteerden bij mij in een groeiende aversie van alles wat met haar te maken had. Mijn vriendjes nam ik niet mee naar huis. De telefoon nam ik niet meer op. Een keer per maand ging ik langs om te eten. En dan snel weer met de trein terug. Uiteindelijk belde ze steeds minder. Ze had vast iets anders gevonden om zich op te richten.
Mijn man ontmoette ze toen we kwamen aankondigen dat we gingen trouwen. Zij wilde de bruiloft regelen. Was teleurgesteld dat we dat in Vegas gingen doen. Ik moest er niet aan denken dat ik een dag lang met haar zou moeten doorbrengen. Dan maar naar de andere kant van de wereld.
Nu ben ik zwanger. Ik ben als de dood dat ik ook zo word. Dus heb ik al beloofd mijn kind alle vrijheid te geven die het nodig heeft. Ik ga me niet met zijn of haar leven bemoeien zoals mijn moeder dat deed.
Het enige dat me zorgen baart is dat ik trekjes van haar in mezelf herken. De manier waarop ze een theekopje vasthield. Dat doe ik nu ook. Ik hoor haar lach terug in die van mij. Ik zie haar handen als ik naar mijn handen kijk. En langzaam merkte ik dat ik ook haar gedrag ging overnemen. Soms hoor ik mezelf zinnen zeggen tegen mijn man, die zij vroeger tegen mijn vader zei.
Ik weet niet hoe haar zwangerschap is verlopen. We hebben het er nooit over gehad. Dat is maar goed ook, want dat gaat dan in ieder geval op mijn manier. Mijn man en ik hebben gesprekken over het opvoeden. Hij heeft veel gesprekken met zijn ouders gehad over de problemen die zij tegen kwamen. Daar kunnen we wel lering uit trekken. Ik denk niet dat mijn moeder ons zo zou kunnen helpen.
Ik ben benieuwd hoe ik als moeder zal zijn. Vraag me soms nog steeds af of ik wel een kind wil. Beetje laat natuurlijk. Maar eens in de zoveel tijd realiseer ik me dat ik nooit een goed voorbeeld heb gehad. Dat ik het allemaal zelf moet ontdekken. Dat is ook niet makkelijk. Het is natuurlijk veel mooier als je van je eigen moeder kunt leren. Zo is het natuurlijk ook bedoeld. Door de natuur. Bij apen zie je dat ook, dat de oudere vrouwtjes de jongere leren met hun jong om te gaan. Hoe je het moet dragen, eten moet geven enzo.
Maar ja, in de natuur zie het ook gebeuren dat een moeder haar jong niet meer wil. Bij apen soms, maar ook bij schapen en koeien. Dan moet een andere koe dat kalf opvoeden. Uiteindelijk komt het wel goed met dat kalf. Ik vind het wel altijd heel zielig. Als je dat op televisie ziet.

zondag 19 juli 2009

Alleen

Tomorrow I am going to confront my father about his alcoholism. I've never been so scared.

'Pap? Ben je thuis?' Hella duwde de deur voorzichtig open. Het was stil. 'Pap?' Langzaam liep ze de kleine donkere gang binnen.
Ze zette haar natte paraplu tegen de trapleuning en sloot de deur achter zich. 'Ik ben het, Hella.' Ze stond even stil en hield haar adem in, in de hoop zo ieder geluid in het huis te kunnen horen.
Het bleef stil. Ze liep door de gang en opende de deur naar de keuken. Op het aanrecht stond een bordje met een mes erop. Ernaast stond een halfvol kopje thee. Er lagen kruimels omheen. Naast het fornuis zaten etensresten aan het aanrechtblad gekoekt. In het hoekje lag een schaar. Verder was de keuken leeg. De tafel die haar hele leven aan de rechterkant tegen de muur had gestaan was weg. Op de plank die ooit boven de tafel had gehangen, maar die nu misplaatst in het niets hing, lag een beschimmeld brood. De ramen van de achterdeur waren beslagen. Het was warm. Ze voelde aan de verwarming en trok in een reflex haar hand terug. Gloeiendheet.

'Pap, ik zou toch langskomen? Waar ben je? De deur stond open.' Ze praatte tegen hem. Hoopte dat ze tegen hem praatte. Dat hij ergens was. Dat hij misschien sliep. Een groeiende angst raasde door haar lichaam. Haar gedachten probeerden hem te kalmeren. Dit gebeurde wel vaker. Er was nog nooit iets ergs gebeurd. Meestal was hij vergeten 's nachts na thuiskomst de deur dicht te doen. En lag hij waarschijnlijk op de bank te slapen.
Ze stond voor de deur naar de woonkamer. Bleef even stilstaan en duwde deze toen zachtjes open. 'Pap? Ben je hier?' De gordijnen waren dicht. Kleine straaltjes licht kwamen binnen door de spleet aan de bovenkant. De bank was leeg, op twee oude kussens na. Op het kleine bijzettafeltje stond een lege fles whiskey. De dop lag ernaast. De televisie stond aan. Geluidloos kwamen de beelden van MTV de kamer binnen. Meisjes in te korte rokjes die in close-up met hun billen schudden. De varen bij het raam leek al een tijd geen water meer te hebben gekregen, zijn gele bladeren hingen naar beneden. Toen Hella richting de televisie liep om deze uit te zetten zag ze haar vader liggen. Naast de bank. Hij had zijn jas nog aan, zijn schoenen lagen naast hem. Zijn rehterarm hing over zijn aktentas, die hij altijd bij zich droeg wanneer hij het huis verliet. Alsof hij nog steeds naar zijn werk ging.
Ze liep snel naar hem toe. 'Pap?' Ze raakte zijn arm aan, streelde over zijn vlassige haar. Even was ze bang dat hij koud aan zou voelen. Terwijl ze hem zachtjes heen en weer schudde kwam er beweging in de man. Ze schrok ervan en schaamde zich.
Langzaam opende hij zijn ogen. Keek even gedesorienteerd om zich heen, herstelde zich en ging rechtop zitten. "He Hella, je bent er al,' zei hij, terwijl hij zijn kleren probeerde te fatsoeneren. 'Dat is me ook wat, kijk nou toch. Ik was gisteren zo moe toen ik thuis kwam. Ik moet in slaap zijn gevallen.' Hij probeerde te glimlachen. "Gaat het pap?' vroeg Hella. 'Heb je ergens pijn?' 'Welnee, gekkie,' zei haar vader schor. Hij schraapte zijn keel. 'Ik was gewoon heel moe. Verder is er niets aan de hand.'

'Pap, dit kan niet meer. Ik kan dit niet meer,' zuchtte Hella. "Hoe bedoel je?' 'Ik kan dit spelletje niet meer met je meespelen. Ik kan niet meer doen alsof er niets aan de hand is.' Ze ging naast hem zitten. Hij keek opzij. 'Er is toch verder niets aan de hand? Wat zou er aan de hand moeten zijn?' 'Kom op pap. Kijk naar jezelf. Je ligt hier met je jas aan op de grond. Er staat een fles drank naast je. Denk je nou dat ik niet zie wat er aan de hand is?' Hella werd boos. De afgelopen maanden had ze dit gesprek voortdurend gemeden, uit angst haar vader van zijn voetstuk te stoten. Nu het eindelijk zover was kwam alle boosheid naar boven. 'Denk je nou dat ik niet zie dat je de afgelopen maanden steeds meer bent gaan drinken? Dat je eigenlijk niets anders meer doet? Waar ga je naar toe pap, met je tas? Wat zit er eigenlijk in? Ze reikte naar de tas die naast haar vader lag. Hij was haar net voor. Greep de tas en probeerde overeind te komen. 'Wat een onzin Hella. Doe niet zo achterlijk. Bemoei je met je eigen zaken.' 'Jij bent een van mijn zaken!' riep ze tegen hem. 'Ik kan niets meer doen zonder me zorgen te maken over jou. Als ik je bel en je neemt niet op ben ik bang dat je jezelf dood hebt gedronken, als je wel opneemt hoop ik alleen maar dat je je daarna niet gaat bezatten. Ik voel me schuldig omdat ik voor je zou moeten zorgen. Door jou slaap ik slecht, maak ik ruzie met Bart, en kan ik me op mijn werk niet concentreren.' Haar vader stond wankel in de kamer. Hij hield de tas in zijn armen geklemd en keek met grote ogen op haar neer. Hij leek te twijfelen tussen boos worden of onverschillig doen. Koos uiteindelijk voor het laatste. 'Als je zo doet, lijk je net op je moeder.' Hij liep naar de gang, trok zijn jas uit en zette zijn tas neer. 'Die kon ook altijd alles groter maken dan het in werkelijkheid was'. Ze hoorde hoe hij naar de keuken liep om thee te zetten. Ze wist dat het geen zin had. Dat hij dit gesprek net zo hard uit de weg zou gaan als alle andere gesprekken. Anderhalf jaar geleden, over haar moeders ziekte. Zes maanden later, over haar dood. Twee maanden daarna verloor hij zijn baan. Sindsdien had ze hem langzaam weg zien glijden. Hij werd afweziger, sloot zich af van haar, en bracht zijn dagen op onbekende plaatsen door. Steeds vaker kreeg ze telefoontjes van zijn buurvrouw, dat de deur open stond, of dat ze hem 's ochtends op de stoep had gevonden.

Ze liep naar de keuken. Zei met een rustige stem: 'Ik maak de dingen niet groter dan ze zijn, jij probeert ze te ontwijken. Papa, kijk om je heen, kijk in de spiegel.' Hij stond met zijn rug naar haar toe. Zijn handen lagen op het aanrecht. 'Je hebt geen idee,' mompelde hij. 'Je hebt geen idee'. 'Jawel pap, ik heb wel een idee. Ik ben er bij geweest de afgelopen jaren. Ik heb het ook allemaal gezien.' Het was stil. Ze keek naar buiten en zag de tafel op het platje liggen. Twee afgebroken poten lagen ernaast. Het theewater kookte. Haar vader pakte het kopje van het aanrecht, goot het leeg in de gootsteen en schonk het kokende water erin. 'Ik weet dat je het er niet over wilt hebben, dat het moeilijk is. Maar ik weet waar je doorheen bent gegaan de laatste tijd.' 'Je hebt geen idee meisje.' 'Ik zie in ieder geval waar het toe geleid heeft. Stel je toch voor dat mama je zo zou zien.' Hierop draaide hij zich met een ruk om. Tranen stonden in zijn ogen. 'Laat je moeder hier buiten,' zei hij hard. 'Je begon er net zelf over pap. Kijk nou toch.' Ze gebaarde met haar arm om zich heen. 'Dit lijkt in de verste verte niet meer op het huis waarin ik ben opgegroeid. Dit lijkt op een kraakpand, een bouwval. Pap, het is hier vies. Het stinkt in de keuken, de planten in de woonkamer zijn dood. Het gaat niet goed.' Ze keek hem aan.
Hij sloeg zijn ogen neer. Met zijn handen steunde hij achter zich op het aanrecht. Hij bleef even stil. Keek daarna op, knipperde even met zijn ogen en schraapte zijn keel. Zacht en bedeesd zei hij: 'ik wil dat je weg gaat. Je hoeft je om mij geen zorgen te maken. Ik red me wel. Ga en leef je leven.' Toen ze hem in de reden wilde vallen om hem te zeggen dat ze dat niet kon, maande hij haar tot stilte. Hij keek haar aan. 'Laat me met rust Hella. Laat me alleen. Doe Bart de groeten.'
Hij draaide zich om, pakte het kopje thee en liep de keuken uit.
Terwijl hij de trap op liep zei hij: 'en doe de deur achter je dicht, wil je.'

zondag 12 juli 2009

Kinderen

I secretly hope I can’t have children so I have a reason to adopt


Ze waren al jaren samen. Tienerliefde. Hij had haar op een klassenavond gevraagd om met hem te schuifelen, zij was al jaren verliefd op hem. Die avond schuifelden ze. Ze kregen verkering. Gingen in de zomer samen met vrienden op vakantie, studeerden in dezelfde stad, werden lid van dezelfde toneelvereniging, en gingen na hun studies samenwonen. Eerst in haar studentenkamer, toen haar huisgenote wegging. Twee jaar later in hun eerste koophuis, vlakbij het park. Haar vrienden hadden geholpen met verhuizen.
Toen ze zestien was. Het was eigenlijk allemaal geleidelijk aan gegaan. Ze was tot over haar oren verliefd op hem. Hij was een jaar ouder, maar bleef zitten en kwam in haar klas terecht. Hij was stoer, rookte en durfde wat de jongens waarmee ze in de brugklas had gezeten niet durfden. Hij ging in zijn eentje op vakantie naar Parijs, las boeken die niemand anders las en kende gedichten uit zijn hoofd.
Toen ze twintig was begon hij ’s ochtends met een joint in plaats van een sigaret. Hij hing ’s avonds met zijn vrienden in de kroeg tot laat. Hij studeerde filosofie en praatte uren over vage theorieën die hij tijdens het blowen had verzonnen. Hij was de mooiste jongen van de vereniging. Hij huurde een hotelkamer in de stad voor haar verjaardag, hij nam haar in een steegje tijdens Koninginnedag.
Toen ze vierentwintig was stopte hij met zijn studie. Zij was net afgestudeerd, psychologie, en had een baantje gevonden bij het Mentrum. Hij lag tot laat in bed en sprak met vage vrienden af die hij uit de kroeg kende. Zijn vrienden was hij uit het oog verloren. Hij wilde een boek schrijven en zat maanden achter een oude computer zinnen te schrijven om ze vervolgens weer te wissen. Hij had vage bijbaantjes, waar hij steeds ontslagen werd. Hij kon heerlijk koken, hij hield van wandelen in de natuur en hij had een motor waarmee ze ieder weekend op pad gingen.
Toen ze achtentwintig was had hij net honderdduizend exemplaren van zijn boek verkocht. Zij was leidinggevende bij het Mentrum, maar was op zoek naar een nieuwe uitdaging. Hij had interviews, sprak met uitgevers over een tweede roman en een dichtbundel. Hij kwam zelfs op televisie. Hij trakteerde haar op etentjes in de beste restaurants, ging met haar winkelen in Rome, vloog met haar naar Thailand voor een tocht door het oerwoud en vroeg haar daar ten huwelijk.
Toen ze tweeëndertig was zocht ze naar het juiste behang voor de slaapkamer. Hij vond alles best. Was druk bezig met het schrijven van zijn derde roman, ontwikkelde een programma voor de VARA en werkte als freelancer bij verschillende programma’s. Hij kon niet meer over straat zonder herkend te worden. Hij wilde met haar oud worden, hij vond haar nog steeds de mooiste en de leukste en hij wilde heel graag een kind met haar.
Toen hij dat tegen haar zei, leek het alsof haar hart bevroor. Ze wist dat dit moment zou komen. Hij had geen idee dat zij al lang weg was. Hij wist niet dat zij al jaren gelden zichzelf had terug getrokken uit hun relatie. Hij leefde al die tijd in zijn eigen illusie. Zij hoopte dat ze niet zwanger kon worden, want ze wilde geen kinderen met hem delen. Ze droomde al jaren van verre landen, waar kleine kinderen met grote ogen zaten te wachten op haar liefde. Ze wilde zich verbinden aan een kind van een ander, en niet aan hem door een kind van henzelf. Ze was doodmoe van zijn verhalen, zijn boeken, zijn succes. Ze wilde andere gedichten horen dan die, die in zijn hoofd zaten. Ze wilde weg van de decadentie, de luxe en de overdaad. Ze wilde zelf succesvol zijn. Betekenis hebben. Niet om wat ze verzon, maar om wat ze werkelijk deed. Ze wilde alles wat het leven te geven had. Behalve zijn kind. Behalve hem

donderdag 9 juli 2009

Geheimen

Many Sundays I feel as though I could do a much better job at choosing the secrets. Sorry Frank!

Iedere zondag verheugt hij zich op de nieuwste geheimen. Het eerste dat hij ’s ochtends doet is de computer aanzetten. Dan zet hij koffie, klopt wat melk op en maakt een koffie verkeerd voor zichzelf. Daarmee gaat hij achter zijn computer zitten. Hij klikt op de link naar zijn favoriete site. En leest.
Ieder geheim laat hij even tot zich doordringen. Hij probeert een voorstelling te maken van de persoon die het schreef. Of het een man of een vrouw was. Oud of jong. Hoe ongelukkig die persoon precies zou zijn. Of het een zelfmoordkwestie was of een jeugdtrauma. Of de persoon van het geheim gehuild had toen hij het geheim had opgeschreven. Waar de afbeelding van het kaartje vandaan kwam.
Soms moet hij lachen. Om de bizarre situatie die zich in zijn hoofd afspeelt bij het lezen van een geheim. Of om de gekke invalshoek die iemand gekozen had.
Een enkele keer huilt hij. Omdat het geheim dat hij leest te groot is. Te heftig. Of te dicht bij komt. Te herkenbaar is.
De mooiste geheimen kopieert hij en slaat hij op op zijn computer. Die herleest hij regelmatig. Om de scènes in zijn hoofd levend te houden.
Een tijd lang heeft hij geprobeerd de geheimen samen met een ander te lezen. Maar dat was geen goed idee. Zij maakte zijn koffie niet zoals hij die het liefste dronk en ze lachte om de verkeerde geheimen. Huilen deed ze nooit. Een enkele keer stuurt hij een geheim door naar een van zijn vrienden, van wie hij verwacht dat hij of zij het geheim herkent. Soms krijgt hij een reactie terug. Meestal niet.
Als hij bij het laatste geheim aan komt is ook zijn koffie bijna op. Hij kan het tegenwoordig precies zo plannen. Het zijn de zeven mooiste minuten van de week. Daarna gaat hij weer in bed liggen. Trekt zijn dekens over zijn hoofd en probeert de geluiden van buiten te negeren. Hij denkt aan de geheimen die hij las, voegt zijn eigen geheimen toe, en blijft liggen tot het weer zondag is.

maandag 6 juli 2009

Pillen

I started anti-depressants today, and i’m terrified because when I’m happy I’m boring.

Daar liggen ze dan. Tien stuks. Achter elkaar, in twee rijen van vijf. Machinaal in een stukje plastic geperst. Ze zijn rood. Bloedrood. Ik glimlach. Dat is nog eens een mooie metafoor. Dat de pilletjes die mij moeten behoeden voor de sneden in mijn lichaam de kleur van bloed hebben.
Ik heb ze net uit het doosje gehaald. De bijsluiter heb ik weggegooid. Ik heb er teveel gelezen, kan geen kleine gedrukte lettertjes meer zien. Als ze niet samen zouden kunnen gaan met wat ik al slik, zou mijn brave huisarts het wel weten, lijkt me. Die man hoort toch alle bijsluiters uit zijn hoofd te kennen? Daar heeft hij toch zo lang voor gestudeerd?
Op het doosje is een sticker geplakt, met daarop mijn naam en de dosering: 1 maal daags, innemen met water na de maaltijd.
Ik pak het stripje op en druk langzaam een pilletje uit zijn veilige bubbel. Hij belandt op mijn handpalm. Ik laat hem heen en weer rollen. Hoe kan het nou, dat dit kleine ding mijn gedachten en gevoelens gaat bepalen? “Hoe ga je dat aanpakken, kleine pil?” zeg ik tegen het pilletje.
Ik moet lachen. Je zou nog gaan denken dat ik gek ben. Ik ben niet gek. Ik ben ongelukkig. Dat is iets anders. Soms maakt het dat ik gek wordt van mijn gevoelens, maar dat maakt me nog niet gek. Leg ze dat maar eens uit.
Waarom ik ongelukkig ben. Die vraag is me zo vaak gesteld. Heb ik mezelf ook zo vaak gesteld. Ik heb hem zelfs ooit met een mes in mijn arm geschreven. Ook dat hielp niet. Ik bleef ongelukkig. Het valt me allemaal zo tegen. Alles. En dat valt me dan steeds weer op. Dat het tegenvalt. Daar word je niet gelukkig van.
Als ik ooit de vraag zou hebben gekregen of ik wel geboren zou willen worden, had ik denk ik ontkennend geantwoord. Doe maar niet. Laat mijn ziel maar in het lichaamloze verpozen. Voor mij geen gedoe met lijf en ledematen. Ik hoef niet zo nodig op te groeien en te leren. Jammer dat mij die vraag nooit gesteld is. Althans, daar ga ik van uit. Anders was ik hier nu niet. In deze wereld.
Waarom moet ik hier doorheen om dan vervolgens weer terug te komen in diezelfde lichaamsloze staat? Wat een moeite om niets.
Leg ze dat maar eens uit. Vanaf het moment dat je begint over je ziel en het lichaam komen ze meteen met reïncarnatie op de proppen. Dat je door de moeite moet om verder te kunnen als ziel. Ga toch weg. Ik geloof niet in reïncarnatie. Het gaat niet vooruit, het blijft gewoon hetzelfde. Steeds weer dezelfde moeite.
Hier ben ik dan, al vijfendertig jaar. Bedankt jongens, doe me nog een rondje. Zal je zien, word ik straks net zo oud als mijn oma. Die overigens ook niet heel gelukkig was. Volgens mij. Ik herken mezelf in haar glimlach. Het klopt niet. Ze lacht niet echt. Ik lach ook niet echt. Ik gebruik mijn spieren om een gewenste reactie op te wekken. De mensen om je heen willen je zien lachen, nou dan lach ik toch.
Het glas water staat al klaar, de maaltijd is al op. Die was overigens lekker vandaag. Ik had zo’n zin in pasta. Heb even bij de Albert Heijn wat verse pasta gehaald, tomaatjes, courgette, met wat room. De room doet het hem. Daardoor krijgt het een body. En goed zout natuurlijk. Zeezout. Met een beetje peper. Versgemalen.
Waarom denkt iedereen dat als je ongelukkig bent, je dan van niets kan genieten? Ik kan enorm genieten van een fijne maaltijd. Het maakt me alleen niet gelukkiger. Ik kijk niet in het bijzonder uit naar de volgende maaltijd, waardoor het leven opeens zin zou krijgen. Of waardoor ik opeens blij en gelukkig zou zijn. Leg ze dat maar eens uit.
Ik hou niet van water. Water staat synoniem voor synthetische stofjes, die door dat water naar mijn maag worden gedragen. Water vervoert mijn toekomstige geluk. Of beter gezegd, mijn niet-ongeluk. Ik heb ze ook met andere drankjes naar beneden gebracht. Met sapjes, bier, wijn, whisky, en ooit een keer met twee flessen wodka. Dat laatste was niet zo’n goed idee. Maar daardoor vond ik bier, wijn en whisky ook opeens transportmiddelen, en dat is toch zonde. Dan maar water. Dan kan de rest nog vertier blijven. Vertier. Mooi woord. Van de wodka ben ik overigens maar afgebleven na die keer.
Het pilletje ligt nog steeds in mijn handpalm. Hoelang sta ik hier nu alweer? Het plakt aan mijn huid vast, de rode coating is aan de onderkant een beetje weggesmolten, waardoor de naakte waarheid plotseling naar boven is gekomen. Een akelig wit klein pilletje, ontdaan van zijn mooie maar bedrieglijke kleur ligt daar opeens. Het snoepjes uiterlijk is verdwenen, en nu rest alleen nog een medicinaal gegeven. “Pilletje toch, je stelt me teleur,” zeg ik. “Je bent net als de rest.”
In een poging minder ongelukkig te zijn heb ik de vreemdste dingen gedaan. Alles om intensiteit te voelen. Drugs, drank, automutilatie, zoals ze dat zo mooi noemen. Wat kan ik doen om mijn lijf voor de gek te houden? Hoe kan ik van het lijf af,zodat mijn ziel overblijft? Als ik het verdoof, activeer of verlam? Ik heb dagenlang onzinnige televisie gekeken in de hoop vanzelf hersendood te raken. Ik heb ruzie gezocht met mensen, in de hoop dat het lot mijn lot zou bepalen. Maar steeds weer kom ik hier terug. En blijkt dat dit stomme pilletje de beste manier is om mijn lijf voor de gek te houden. Of mijn gedachten. Of beide, wie zal het zeggen. Na al die moeite is dit het redmiddel.
Ik weet al hoe het gaat zijn. Het is alsof je hele lijf slaapt, vlak voordat het gaat tintelen. Je kijkt naar je ledematen, wilt ze bewegen, maar het lukt niet. Je wilt naar een glas reiken, maar je arm is te zwaar, wilt je benen bewegen maar krijgt je voeten niet van de grond. En omdat je daardoor zo in paniek raakt, ben je minder bezig met ongelukkig zijn. Daar heb je dan geen tijd meer voor. Want je hele lijf schreeuwt om actie, terwijl het onmogelijk is in beweging te komen.
Leg ze dat maar eens uit.

donderdag 2 juli 2009

Film

- I starred in a porn movie. Sometimes I wish my collegues would find out and stop thinking I was just like them.
- I would LOVE to personally strangle and KILL every single person involved in the PORN INDUSTRY.


- Goedemorgen Frank, kan ik je even spreken?
- Ha Marga, tuurlijk, ik hang even mijn jas op en pak even een kopje koffie, en dan ben ik zo bij je.
- Nee Frank, ik wil je nu even spreken. Ik heb geen zin om te wachten tot je je koffie gehaald hebt.
- Oh? Okee, ik loop wel even mee. Is er iets aan de hand?
- Dat kan je wel zeggen ja.
- Gaat het over dat rapport waar ik je mee geholpen heb? Ik vond het geen slecht rapport hoor, ik wilde je alleen wat handvaten geven om het nog beter te maken.
- Het gaat niet over mijn rapport Frank.
- Nou, ga zitten en vertel me dan maar wat er is.
- Ik blijf liever staan Frank. Ik heb namelijk helemaal geen zin om te zitten.
- Jeetje, Marga, wat is er aan de hand? Waarom ben je zo boos?
- Nou, Frank, dat zal ik je vertellen. Het zit namelijk zo. Ik ging gisteren met mijn zoontje een filmpje halen, om met de familie te kijken na het eten.
- Okee? Was het een leuke film?
- Het was een hele leuke film, maar daar gaan het niet om. Terwijl ik bij de kassa stond om af te rekenen stond er naast me een hele vieze man met een porno film in zijn hand.
- Oh. (..) Marga, ik denk dat ik weet wat je wilt gaan zeggen.
- Je hebt geen idee Frank, werkelijk geen idee.
- Nou ja, ik ga ervan uit dat die film die die vieze man vast had Spermanator 5 was?
- Nadat ik jou op het hoesje zag staan heb ik niet meer echt kunnen zien wat de titel van de film was Frank.
- Nee, nee, dat kan ik me voorstellen. Nou ja. Dan weet je het dus.
- Dat je een ranzige goorlap bent, Frank? Ja, dat weet ik nu.
- Nou, Marga, kom op. Zo erg is het toch niet? Ik was eenentwintig en moest mijn studie betalen, en toen kwam dit langs.
- Ik hoef je vuile excuses niet te horen, waarom je zoiets gedaan hebt. Het maakt me niet uit met welke reden je dit doet. Zoiets DOE je niet.
- Marga, doe es even rustig joh. Dat was twintig jaar geleden en toen deed ik dat wel. Ik heb er mijn studie van kunnen betalen, en ben daarna een brave advocaat geworden die mensen helpt die in de penarie zitten.
- Hielp, zul je bedoelen.
- Wat bedoel je?
- Die mensen hielp. Je denkt toch niet dat je ooit nog dit beroep kunt uitoefenen? Hoe durf je jezelf een brave advocaat te noemen, als je deze ranzigheid op je geweten hebt?
- Nu moet je echt even rustig worden Marga. Wat impliceer je nou? Dat ik mijn beroep niet goed kan uitoefenen omdat ik twintig jaar geleden uit de band ben gesprongen? Wie komt daar nou achter?
- Nou, ik dus, bijvoorbeeld. Als ik met mijn zoontje bij de kassa sta om een Walt Disney film af te rekenen.
- Ja, dat kan inderdaad wel eens gebeuren. Maar Marga, we werken al vijftien jaar samen hier. Ga je nou werkelijk anders over me denken hierdoor?
- Ik wil überhaupt niet meer aan je denken Frank. Ik vind jou vanaf nu een vieze goorlap, en ik ben blij als je hier weg bent.
- He? Marga, ik ga hier niet weg. Ik ben blij met mijn baan, en naar mijn idee zijn zowel mijn cliënten als mijn andere collega’s ook blij met mij.
- Wacht maar tot ik dit aan de partners vertel Frank. Dit zullen ze niet pikken. En wacht maar tot de rest het hoort. Die zullen je ook een goorlap vinden.
- Marga, ik heb bij mijn sollicitatiegesprek, vijftien jaar geleden, verteld dat ik in een porno film gespeeld heb. Ik wist niet dat er nog kopieën van in omloop waren, maar dat is dus blijkbaar toch zo. De partners wisten dit en vonden het geen probleem.
- Ga je nu beweren dat ze het wisten en het niet bezwaarlijk vonden?
- Dat zeg ik ja.
- Nou, wacht dan maar tot de rest het hoort. Dan zal de OR wel stappen ondernemen.
- Je moet echt eens even normaal gaan doen Marga. Je slaat volgens mij een beetje door.
- Wacht, dan roep ik Els erbij. Els! Els, kom eens!
- Jezus Marga, doe niet zo belachelijk.
- Els! Wat zou jij ervan vinden als ik je vertel dat Frank in een porno film heeft gespeeld?
- Echt? Frank? Jij? Wow, dat had ik niet achter je gezocht.
- Hmja, twintig jaar geleden toen ik eenentwintig was.
- Cool. Hoe heet ie? Heeft ie zo’n achterlijke naam, zoals Free Willy of-
- Els! Dat meen je niet! Dit is toch verschrikkelijk?
- Nou, Marga, doe even rustig. Zo erg is dat toch niet? Hoelang is het geleden? Twintig jaar zeg je Frank? Nou, dat is toch allang verjaard, haha!
- Zie je Marga, niet iedereen denkt er als jij over.
- Hou je mond! Viespeuk! En jij, wat heb jij wel niet vroeger gedaan als je hier zo makkelijk over doet? Je hebt zeker ook het een en ander uitgespookt? Of speel je soms ook in een film?
- Marga, doe even rustig. Nee, ik heb niet in pornofilms gespeeld vroeger. Maar ik heb wel tijdens mijn studie geregeld wiet gerookt. Dat zul je ook wel niet goed vinden, gok ik zo.
- Wiet? Is dat hetzelfde als een joint?
- Ja, dat is hetzelfde. Kom op Marga. Iedereen heeft toch toen hij of zij jonger was dingen gedaan die je nu niet meer zou doen?
- Inderdaad, Marga, jij hebt toch vast ook wel eens iets stouts gedaan?
- GADVERDAMME! Jullie, jullie, vreselijke mensen! Natuurlijk heb ik nooit zoiets gedaan. Geen haar op mijn hoofd. Ik kom uit een goed gezin, wij deden dat soort dingen niet.
- Maar misschien had je ze wel willen doen, Marga, of niet?
- He, Frank, ga haar nou niet zitten pesten. Ze heeft het er al moeilijk genoeg mee zo te zien. Marga, kom op, ga even rustig zitten en drink even wat water ofzo. Zo erg is het allemaal niet.
- Ik, ik kan hier niet meer werken. Tussen al dit gespuis.
- Marga, nu moet je echt ophouden. Ik verdraag dit gedrag niet. Ik ben niet minder dan jij, ik ben geen goorlap. Ik ben misschien alleen iemand die een spannender leven heeft geleid dan jij. Misschien is dat wat je mij en Els kwalijk neemt. Dat wij dingen gedaan hebben die jij niet durfde. Dat was vroeger. Ik ben een goede advocaat geworden, doe mijn werk goed, heb twee geweldige kinderen en een prachtige vrouw. Je mag wel zeggen dat ik een geslaagd man ben. En daar kan jij gewoonweg niet tegenop. Preuts wijf.
- Els! Zeg dat hij dat niet mag zeggen!
- Frank, doe jij nu ook maar even rustig. Het is begrijpelijk dat je boos bent, maar ga nu maar niet schelden hè, daar heeft niemand iets aan. En Marga, Frank heeft wel een punt. Dat jij een andere jeugd hebt gehad dan wij maakt van ons nog geen slechte mensen.
- Ik kan gewoon niet meer met jullie praten, nu ik weet wat jullie gedaan hebben.
- Marga, realiseer je je wel dat de meeste mensen dit soort dingen hebben gedaan vroeger? Okee, misschien niet wat Frank gedaan heeft, maar drugs, seks, dat soort dingen? Ik weet toevallig dat Mark tijdens zijn studie vaak eten stal uit de supermarkt, als zijn geld weer eens te snel op was. En Suzanne heeft een tijdje een relatie met twee mannen gehad.
- Ik, ik.. ik moet gaan. Ik moet weg. Ik weet niet waarheen, maar ik moet hier weg. Ik dacht dat dit een vooraanstaand advocaten kantoor was.
- Marga, wacht nou even. Marga!
- Laat haar maar Frank. Ze zal wel ongesteld zijn. Vorige maand was ze net zo overstuur toen ze hoorde dat Machteld een abortus heeft laten plegen.
- O echt? Wat naar voor Machteld.
- Nou ja, die heeft al twee kinderen en vond het wel goed zo. Thijs heeft zich nu laten opereren. Maar vertel eens, een porno film. Wat grappig. Wat moest je allemaal doen dan?

woensdag 1 juli 2009

Etentje

I think what I most want in a future husband is the man who can comfort me best when my mother dies.

We zitten aan tafel in een chique restaurant. Hij praat. Over zijn werk. Iets met computers. Ik begrijp er niet veel van maar laat hem praten. Zo kan ik rustig even observeren. Hij droeg een pak maar heeft zijn jasje uitgedaan. Daaronder draagt hij een overhemd met korte mouwen. Hij heeft bruine, gespierde armen. Ik kan de aderen over zijn onderarm zien lopen. Terwijl hij praat neemt hij een slok van zijn wijn. Zijn lippen omsluiten het glas.

Ik voel hoe hij zijn lippen tegen mijn voorhoofd drukt terwijl hij zijn armen om me heen slaat. Dit is het eerste moment. Dat ik het net hoor. Hij heeft het me vertelt. Of nee, mijn vader belde net. Zei dat ik even moest gaan zitten. Terwijl ik dat met een angstig voorgevoel doe komt hij naast me staan om te kijken of alles goed gaat. ‘Je vader?’ zeiden zijn lippen stemloos. Ik knikte. Mijn ogen waren wijd opengesperd omdat ik bang was dat het angstige voorgevoel zo uitgesproken zou worden en mijn wereld zou instorten. En inderdaad. ‘Er is iets ergs gebeurd,’ zei mijn vader. Ik keek in paniek omhoog. Hij bleef geruststellend maar alert naast me staan. Mijn rots in de branding. Ik hoorde de zinnen die mijn vader sprak verder niet goed. Hij nam de telefoon over, sprak met een kalm stem met hem en legde toen neer. Toen knielde hij naast me, hield me vast en drukte een zoen op mijn voorhoofd.

Zijn stem. Ik luister naar wat hij vertelt. Over de ICT business en dat dat de afgelopen jaren zo’n enorme vlucht had genomen. Hoe hij als student voor nerd werd uitgemaakt omdat hij als eerste een email adres had, en hoe hij al snel zijn eigen bedrijfje opzette dat websites voor studentenverenigingen maakte. Hij praat rustig. Laag. Zijn stem klinkt vol. Zijn ogen kijken vriendelijk. Terwijl hij vertelt schitteren ze. Ze staan vriendelijk in zijn gezicht.

Hij kijkt naar me en zegt zachtjes: ‘je moeder’. Ik begin te huilen. Hij houd me nog steeds stevig vast. Mijn angst om haar te verliezen is sinds het moment dat ik me realiseerde dat ze sterfelijk was steeds groter geworden. Zij is de belangrijkste persoon in mijn leven en nu is ze er niet meer. Wat moet ik nu? Hij houdt me vast, streelt mijn rug en kalmeert me langzaam.
Het tweede moment is in het ziekenhuis. Ik knijp in zijn hand als we de ziekenhuiskamer inlopen. Daar ligt ze. Aan allemaal slangetjes en buisjes. Het lijkt alsof ze nog leeft. Hij houd mijn hand stevig vast. Slaat zijn andere arm om mijn vader heen. Gelukkig kan hij hem ook troosten. Stel je toch voor dat ik alleen was geweest, hoe had ik dan mijn vaders verdriet kunnen verlichten?

De ober komt de bestelling opnemen. Hij bestelt een kalfsmedaillon. Medium. Zegt lachend: ‘de kok zal me vervloeken. Alleen blue rare wordt gewaardeerd door echte koks.’ Hij vraagt naar mijn werk en ik vertel. Over het kantoor waar ik zit, mijn collega’s en de klus waar ik momenteel mee bezig ben. Terwijl ik praat liggen zijn handen rustig op tafel. Ze spelen met het botermesje. Kalm. Terwijl hij aandachtig luistert naar mijn verhaal.

Het derde moment. De begrafenis. We zitten al klaar. Rechts naast me mijn vader. Met behuilde ogen, en neerhangende schouders. Opeens helemaal alleen. Links zit hij. In een licht grijs pak met een zwart hemd en een zwarte stropdas met een donkergrijs motief. Hij zit rechtop, alsof hij waakt over mij en mijn vader. Hij kijkt achterom. Glimlacht naar familie en vrienden. Knikt naar een collega van me. Intussen rust zijn rechterarm om mijn schouder. Zijn hand ligt op mijn bovenarm. Eens in de zoveel tijd geeft hij me een klein troostend kneepje. Zijn linkerhand heeft hij over mijn linkerhand gelegd. Hij houdt me overeind.

Ik heb een klein stukje voorbereid dat ik wil voorlezen, maar als het moment is aangebroken lukt het me niet om mijn benen te verplaatsen. Hij staat op en helpt me overeind. Loopt met me naar de microfoon en blijft naast me staan terwijl ik praat. Als ik klaar ben kijk ik door mijn tranen heen hem aan. Hij glimlacht en knipoogt even. Terug op onze plaats zoent hij mijn haar terwijl hij zich tegen me aandrukt.

Tijdens het eten blijft het gesprek geanimeerd. We praten over hobby’s, tennis en reizen. Hij is vaak naar Afrika geweest waar hij na zijn studie een aantal jaar als reisleider heeft gewerkt. Zijn verhalen zin amusant. Hij kan goed vertellen. Zijn lach is aanstekelijk.

Tijdens de weken na de begrafenis heb ik steeds last van huilbuien en paniekaanvallen. Ik praat veel over mijn moeder, over hoe ze me opgevoed heeft en over hoe ik haar mis. Hij luistert. Legt rustig een hand op mijn arm als ik weer eens in huilen uit barst. Hij houdt me vast, wiegt me heen en weer. Overdag belt hij ieder uur van zijn werk om te kijken hoe het gaat. Hij zegt dat hij van me houd en dat hij me wil troosten zoveel hij kan. Hij probeert me af te leiden van mijn verdriet, neemt me na een paar maanden mee op reis naar Afrika, waar ik voor het eerst weer lach als ik voor het eerst een giraffe in het wild zie.
We gaan koffie drinken in een klein cafeetje op de hoek van mijn straat. We hebben het over toekomstdromen, verlangens. Hij is gepassioneerd. Heeft veel plannen en ideeën. Hij wil veel. Maar niet alleen. Hij vertelt hoe hij van zijn ouders heeft geleerd dat je samen veel verder komt dan alleen. Hij vraagt of ik kinderen wil later en vertelt dat hij niet kan wachten tot hij vader wordt.

Na de koffie volgt de wijn en wat later de cognac. Hoe meer we op hebben, hoe dichter we naar elkaar toeschuiven. Uiteindelijk legt hij zijn hand op mijn dijbeen terwijl hij me zoent.
De volgende ochtend word ik wakker als hij zachtjes uit bed kruipt. ‘Blijf maar slapen, ik moet naar mijn werk,’ fluistert hij in mijn oor. ‘Ik bel je later.’ Net wanneer de deur in het slot klikt krijg ik een berichtje op mijn telefoon. Ik kijk snel, in de hoop dat het van hem is. ‘Heb je een leuke avond gehad schat? Ik hoop het voor je! Mam’.

dinsdag 30 juni 2009

Oprah

After using my vibrator I always imagine myself jumping on Oprahs couch (plaatje Tom Cruise op bank)

Hij zag er zo mooi uit.. Zo gelukkig. Zo enthousiast. Zo blij. De energie straalde van hem af, hij leek twintig jaar jonger dan hij was. Hij was te gast bij een praatprogramma. Niet zomaar een praatprogramma, nee bij Oprah. Niet de minste zou je zeggen. Nu was, of beter, is Oprah een groot fan van hem. Ze behandeld hem als een vriend. Een bijzondere vriend. Die ze belt als er iets moois in zijn leven gebeurt. En die ze uitnodigt in haar programma, dat wereldwijd door miljoenen mensen wordt bekeken, als dat moois wereldkundig gemaakt mag worden.
Waar anders kan je beter je nieuwtje vertellen dan bij Oprah?
Ik vroeg me af of hij die ochtend met dezelfde energie uit zijn bed was gestapt als waarmee hij nu op de bank zat. Zou hij altijd zo opstaan? Hup, uit de veren, hup, even in de douche, hup, snel een ontbijtje. Dat alles gepaard gaande met een enorme glimlach en het grootste geluksgevoel dat je je voorstellen kan.
Ik keek weer naar het scherm. Zijn parelwitte tanden, zijn stralende ogen, zijn perfecte haar. Ik zag hem praten, maar had geen idee waarover. Of het een film was, of een ander saillant detail uit zijn geweldige leven. Ik moest denken aan vroeger, toen ik als tiener met een vriendinnetje alle liedjes uit Cocktail kon meezingen. De shabby barjongen die hij speelde, leek meer bij hem te passen dan het geluksmonster op de bank.
Hij is de jongen die de American Dream werkelijkheid liet worden. In de film, als nietsnut die met een goeddraaiende bar en een tweeling op komst van zijn prachtige vriendin eindigde, en in werkelijkheid. Want hoewel ik geen idee had waar hij eigenlijk vandaan kwam, was het overduidelijk dat hij geslaagd was.
Langzaam drong tot me door wat hij vertelde. Het ging niet over een film, maar over zijn nieuwste liefde. Dat lijkt me nou bij voorbaat iets waar je in de werelden waarin hij zich begeeft niet al te hoog van de toren over zou moeten blazen. De snelheid waarmee relaties in Hollywood en omstreken worden geconsumeerd is voor ons, gewone mensen, de plebs, al niet meer bij te houden. Steeds wanneer ik denk dat een stel gelukkig is met hun pasgeboren kind, blijken ze beide al lang een ander kind met een nieuwe partner te hebben, na een pijnlijke scheiding.
Zijn nieuwe liefde. Die ik me vaag meen te herinneren van een tienerserie van de afgelopen jaren, dus zo oud kan ze niet zijn. Ze maakt hem jonger, blijer, mooier en beter dan hij zich ooit gevoeld heeft.
Ik kan het niet helpen dat ik denk aan zijn ex. De vrouw die hem geen kinderen kon schenken. Waardoor ze moesten adopteren. Maar omdat ze zo gelukkig waren samen, en omdat ze het mooiste en meest hechte koppel van de buurt waren, was dat verder geen probleem. Het koppel dat nooit uit elkaar zou gaan zou twee mooie kinderen het beste leven geven dat een kind zich wensen kan. Die kinderen zitten dus nu thuis, waar dat ook moge zijn, en zien hun vader op de bank bij tante Oprah zitten. Ze zien hoe hij praat. Hoe hij enthousiast met zijn handen zwaait. Hoe hij uitbundig lacht. Hoe het publiek na elke zin die hij uitspreekt in een luid applaus uitbreekt. Hoe hij harder lacht, en harder praat. Hoe Oprah meedoet, kirt om zijn grapjes. Die door zijn kinderen vast niet zo grappig gevonden worden. Niemand vindt zijn ouders grappig.
Misschien dat de ex er ook is. Erbij zit, bij de kinderen. Waardoor de kinderen dubbel last hebben van plaatsvervangende schaamte. Om hun vader die zichzelf voor schut zet en om hun moeder die indirect voor schut gezet wordt.
Ik wil dit helemaal niet zien. Het is te pijnlijk allemaal. Voor zijn verleden, voor Oprah, die hem nooit in deze staat had moeten uitnodigen, voor zijn nieuwe vriendin. Mijn god. Het arme kind! Misschien is ze er wel, staat ze in de schermen, heeft ze haar handen voor haar ogen geslagen en kijkt ze tussen haar vingers door naar wat haar nieuwe vriend allemaal over haar zegt. Vleiend, maar wellicht een tikkeltje overdreven.
Op het moment dat ik wil wegzappen springt hij op van de bank. Ik blijf hangen. Hij praat nog harder, blijer. Ik vraag me af welk geloof hij hier probeert te verkondigen. Hij knielt op de grond, slaat met zijn vuist op de grond. En dan, tot mijn grote afkeer, springt hij op de bank, en springt daarop op en neer. Om zijn blijdschap te tonen. Om te laten zien hoe goed het met hem gaat. Om iedereen te overtuigen. Van wat? Van zijn geluk? Ik word misselijk. Het publiek juicht. Wat doet Oprah? Die juicht mee. Iedereen is blij. Hij pakt Oprah’s handen en schud haar door elkaar. Ze probeert blij te blijven. Maar wil vast niet zo geschud worden in haar eigen programma. Ik krijg het benauwd als ik ernaar kijk. Misschien dat zijn kinderen nu ook een beetje misselijk zijn geworden. De televisie eigenlijk uit willen zetten, maar ja, dat doe je niet als je vader te zien is. Ik word verdrietig. Dit gun je niemand. Zijn kinderen niet, zijn ex niet, Oprah niet, het meisje niet. Maar vooral hem niet.

zaterdag 27 juni 2009

Seaside

Sometimes I flash my headlights to warn other drivers of absolutely nothing.

Het was midden in de nacht. De weg was verlaten. Het was een beeld als uit een oude film uit de jaren twintig. Grijs zwarte tinten, hier en daar een fel licht van een van de weinige lantaarnpalen. Daartussen veel zwarte leegte. Links hoorde je de zee tegen de rotsen beuken. De berm naast de weg was smal, de heuvel liep steil naar beneden. De Atlantische oceaan had door de eeuwen heen grote gaten geslagen in de kustlijn. In de verte schitterde het zwakke maanlicht op de golven. Rechts was naast de weg een huis te zien. Twee verlichte ramen. Een auto reed langzaam de weg af. Hij kronkelde langs de bochten, verdween soms uit het zicht en kwam dan iets lager weer tevoorschijn. Tweehonderd meter lager klom een andere auto het smalle pad op. Langzaam kropen de koplampen van beide wagens naar elkaar toe. Toen ze vlakbij elkaar waren seinde de ene auto naar de andere. Even lichtten zijn koplampen nog meer op in de duisternis. Het licht weerkaatste op de stenen van de berg.
De auto die bergaf ging, reed door in hetzelfde tempo als waarmee hij begonnen was. De andere auto vertraagde zijn tempo. Totdat hij stilstond. Het geluid van een autodeur die open ging. De motor stond nog aan. Voetstappen liepen om de auto heen. Stonden stil en liepen weer door. Een man mompelde iets. Vanuit de auto klonk een vrouwenstem. Ze leek iets te vragen. De man mompelde weer, liep om de auto heen en stapte weer in. Het portiek sloeg dicht.
De auto trok op en reed twee bochten verder. Daar stopte hij weer. De bestuurder stapte weer uit. Liep nogmaals om de auto heen, met trage stappen. Weer mompelde de man iets. Vanuit de auto klonk weer de vrouwenstem. “Ik zei toch al dat ik niets kon vinden!” riep de man licht geïrriteerd uit. De vrouw antwoordde iets terug.
“ Goed,” zuchtte de man, “ik zal nog even aan deze kant kijken.” Weer klonken zijn stappen. Toen een klap en een lage schreeuw, die al snel de diepte in verdween. De vrouw in de auto schreeuwde. Haar portiek ging open. Haar hakken klikten op de weg. Ze tippelde naar de rand van de weg en gilde. “Frans! Frans!” Een kleine stilte. Dan weer. “Frans, waar ben je?”

dinsdag 23 juni 2009

Puzzels

I like to exchange one piece of a puzzle for one in another box so it won’t fit....

De winkel is zo goed als leeg. Vooraan, bij de kassa, staan twee zaterdaghulpen met elkaar te kletsen. Twee meisjes van een jaar of zestien. Hun mannelijke collega is net de trap opgelopen met een moeder die de nieuwste playmobiel aanbieding zocht.
Ik sta bij de puzzels. Tegenwoordig staat bijna nooit meer iemand bij de puzzels. De afgelopen jaren is het steeds stiller geworden op deze afdeling. Tien jaar geleden moest ik nog mijn best doen om ongezien een stukje te kunnen verwisselen, nu kan ik uitgebreid de tijd nemen en wel vier puzzels in een keer verwisselen. Niemand die het merkt. Er staan niet eens camera’s op deze afdeling gericht. Dat vind ik eigenlijk altijd al een beetje denigrerend. Voor de puzzels en voor mij. Het maakt mijn strijd minder uitdagend, minder belangrijk. Terwijl ik er in de loop der jaren toch een mooie theorie voor verzonnen heb.
Het is ooit begonnen toen ik zelf een incomplete puzzel kreeg. Na dagen van werk had ik 999 stukjes bij elkaar gelegd. En toen miste er een. Geen belangrijk stukje, maar toch. Het gaf me in eerste instantie een enorm onaf gevoel. Onrustig werd ik ervan. De puzzel lag een week op het kleine bijzettafeltje naast de bank. Het gat van het ontbrekende stukje leek met de dag groter te worden. Dat kon natuurlijk niet, maar het voelde wel zo. Nadat ik de zo goed als afgemaakte puzzel opgeruimd had, ging mijn onrust niet weg.
Na een tijdje begon ik aan mijn grote zoektocht naar het ontbrekende stukje. Duizenden speelgoedwinkels zag ik van binnen. Nergens konden ze me helpen. Ik vroeg in eerste instantie steeds of men bij toeval een los puzzelstukje had, dat wellicht in mijn puzzel paste. In de meeste gevallen was dat niet zo. Soms hadden ze een overgebleven stukje, maar paste dat uiteindelijk niet in mijn puzzel. Een keer paste een stukje wel, maar droeg het de verkeerde afbeelding.
Ik zag alle speelgoedwinkels van het land. Maar mijn stukje bleef zoek. Uiteindelijk gebeurde het ongelofelijke. Ik liep op straat langs twee meisjes die hun oude speelgoed verkochten. Daar lagen twee oude puzzels bij, waarvan een de exacte kopie van mijn puzzel was. Ik kocht hem voor 45 cent en maakt te thuis de puzzel opnieuw. Deze keer volledig.
En toen kwam ik tot een nare conclusie. Mijn onrust had niets met het stukje te maken. Die bleef bestaan. Ik heb de puzzel in elkaar gelijmd en ingelijst. Telkens als ik me onrustig voelde ging ik ervoor staan. Keek ik langzaam de hele puzzel langs. Niet naar de afbeelding, maar naar de stukjes. Een voor een zag ik ze, en concludeerde ik dat ze er allemaal waren. Maar ik bleef onrustig. Ik begreep het niet.
Het heeft tal van therapieën gekost om er achter te komen dat ik een natuurlijke onrust heb die mij eigen is, en die ik niet kan wegnemen. Steeds zoek ik naar iets, en hoewel ik soms een nieuwe zoektocht verzin, weet ik tegenwoordig dat het uiteindelijk een loze invulling is van iets waar ik me niet tegen kan verzetten. De onrust heeft zich in mij geworteld.
Ik gun het niemand. Onrust. Ik gun iedereen kalmte en rust. Om ergens voor te gaan zitten, om niet voortdurend het gevoel te hebben op zoek te moeten gaan naar iets beters, iets mooiers, iets leukers. Maar er zijn natuurlijk altijd mensen zoals ik, die een onverklaarbare drift hebben.
Op een dag realiseerde ik me dat ik tijdens mijn zoektocht naar het puzzelstukje in de heerlijke veronderstelling verkeerde dat mijn doel was om dat stukje te vinden. Dat dat de voedingsbodem voor mijn onrust was. Toen dat besef tot me doordrong wist ik dat ik lotgenoten kon helpen. Sindsdien verwissel ik puzzelstukjes.
Ik loop nonchalant een speelgoedwinkel binnen, loop direct naar de game-afdeling waar ik vraag naar een oud computerspelletje dat al lang niet meer verkrijgbaar is. Dan ben ik geholpen en weet het personeel wat het doel van mijn aanwezigheid was. Vervolgens dwaal ik rustig langs de schappen, doe ik alsof ik wellicht iets anders wil kopen maar nog niet weet wat. Na een tijdje let het personeel niet meer op je en kan je vrijelijk je gang gaan. Vroeger was het nog wel spannend omdat er opeens uit het niets een kleuter naast je kon staan die onopgemerkt door de gangen was gerend. Maar zelfs kleuters weten tegenwoordig de puzzelafdeling te mijden. Toch blijf ik doorgaan. Omdat ik zeker weet dat er altijd dwalende zielen zullen zijn die op zoek willen gaan naar een missend puzzelstukje. Beter dat dan dat ze op zoek moeten gaan naar de betekenis van het leven. Of naar een ander doel.
Ik til de deksel van een puzzel met een alpenlandschap op. Trek routineus de plastic zak met stukjes een klein beetje open en haal er een stukje uit. Het is helemaal groen. Twee puzzels verder ligt er een met een afbeelding van een tropisch strand. Geen groen in te zien. Mooi. Die kleur mag daar nog wel in. Het azuurblauwe stukje heb ik in de Alpendoos gestopt voordat de meisjes bij de kassa iets door hebben. Ik schuif de puzzel weer op zijn plek. Slenter langs de kassa richting de uitgang. Knik naar de meisjes.
Weer twee mensen gered.