zondag 6 december 2009

Vluchtstrook

Even though they don’t believe me, I know you were squeezing my hand, moments before you died.

Ik zie niets meer om me heen. Alleen jou. Hoe je voor me ligt. Je hoofd ligt op mijn trui, je ogen dicht. Je bovenlichaam ligt half op het gras van de berm, je benen in een vreemde bocht op het asfalt. Je linkerarm heb je op je borstkas gelegd, je rechterhand houd ik vast. Je kijkt op. Probeert iets te zeggen. Ik zie je lippen bewegen, maar hoor geen geluid. Ik buig me voorover en zie hoe mijn tranen op jouw voorhoofd vallen. ‘Liefste, ik versta je niet,’ hoor ik mezelf met overslaande stem zeggen. Je haalt diep adem, ik hoor hoe de lucht door je lijf snerpt. ‘Het komt goed,’ zeg je.
Ik kijk je aan en probeer niet de paniek die door mijn lijf raast te voelen. Hoe kan dit nog goed komen? Je bent net tientallen meters door de lucht gevlogen, en ligt hier op het koude asfalt zonder het te voelen. Dit kan niet...., nee, geen tijd voor nu. Ik moet met je blijven praten. Misschien heb je wel gelijk. Ik duw de paniek weer weg, tot onder mijn strottenhoofd. Praten lukt me niet meer. Ik knik. Ja, het komt goed.
Ik veeg je haren uit je ogen. Het waait. Terwijl ik probeer je jas dichter om je lijf te wikkelen, hoor ik in de verte sirenes. Ik neem aan dat die hierheen komen. Ik aai je hand, je wang. ‘Ik hou van je, vergeet dat niet,’ zeg ik. In mijn stem hoor ik hoe hard ik huil. Je doet een poging om je ogen weer te openen maar ze lijken te zwaar. Je zucht. Weer dat snerpende geluid. Alsof er een vogeltje in je keel zit.
De ambulance raast over de vluchtstrook op ons af, remt en stopt. Twee mannen springen eruit en komen op ons afgerend. Terwijl ze jou betasten, je pols meten en een infuus aanbrengen, krijg ik een regen van vragen over me heen. Ik probeer te antwoorden, hoop dat ik het allemaal begrijp. Ik heb geen idee.
Ik kan alleen maar naar je borstkas kijken, die steeds langzamer een klein beetje omhoog gaat. De mannen werken geroutineerd, snel. Ik durf zelf niet adem te halen, uit angst er een van jou te missen. Ik hou nog steeds je hand vast. Ik voel mijn lichaam niet meer. Het lijkt niet meer te bestaan. Ik voel alleen nog jouw hand in die van mij. Als de mannen klaar zijn tillen ze je op een brancard, en willen ze je de ambulance in dragen. Ik wordt gevraagd je hand los te laten, binnen kan ik dan naast je zitten. Maar ik kan niet. Ik kan niet loslaten. Als ik je loslaat ben ik je kwijt.
Een van de mannen trekt langzaam mijn vingers uit jouw hand en begeleidt me de ambulance in. Nog voordat ik kan gaan zitten, beginnen ze met reanimeren.