dinsdag 30 juni 2009

Oprah

After using my vibrator I always imagine myself jumping on Oprahs couch (plaatje Tom Cruise op bank)

Hij zag er zo mooi uit.. Zo gelukkig. Zo enthousiast. Zo blij. De energie straalde van hem af, hij leek twintig jaar jonger dan hij was. Hij was te gast bij een praatprogramma. Niet zomaar een praatprogramma, nee bij Oprah. Niet de minste zou je zeggen. Nu was, of beter, is Oprah een groot fan van hem. Ze behandeld hem als een vriend. Een bijzondere vriend. Die ze belt als er iets moois in zijn leven gebeurt. En die ze uitnodigt in haar programma, dat wereldwijd door miljoenen mensen wordt bekeken, als dat moois wereldkundig gemaakt mag worden.
Waar anders kan je beter je nieuwtje vertellen dan bij Oprah?
Ik vroeg me af of hij die ochtend met dezelfde energie uit zijn bed was gestapt als waarmee hij nu op de bank zat. Zou hij altijd zo opstaan? Hup, uit de veren, hup, even in de douche, hup, snel een ontbijtje. Dat alles gepaard gaande met een enorme glimlach en het grootste geluksgevoel dat je je voorstellen kan.
Ik keek weer naar het scherm. Zijn parelwitte tanden, zijn stralende ogen, zijn perfecte haar. Ik zag hem praten, maar had geen idee waarover. Of het een film was, of een ander saillant detail uit zijn geweldige leven. Ik moest denken aan vroeger, toen ik als tiener met een vriendinnetje alle liedjes uit Cocktail kon meezingen. De shabby barjongen die hij speelde, leek meer bij hem te passen dan het geluksmonster op de bank.
Hij is de jongen die de American Dream werkelijkheid liet worden. In de film, als nietsnut die met een goeddraaiende bar en een tweeling op komst van zijn prachtige vriendin eindigde, en in werkelijkheid. Want hoewel ik geen idee had waar hij eigenlijk vandaan kwam, was het overduidelijk dat hij geslaagd was.
Langzaam drong tot me door wat hij vertelde. Het ging niet over een film, maar over zijn nieuwste liefde. Dat lijkt me nou bij voorbaat iets waar je in de werelden waarin hij zich begeeft niet al te hoog van de toren over zou moeten blazen. De snelheid waarmee relaties in Hollywood en omstreken worden geconsumeerd is voor ons, gewone mensen, de plebs, al niet meer bij te houden. Steeds wanneer ik denk dat een stel gelukkig is met hun pasgeboren kind, blijken ze beide al lang een ander kind met een nieuwe partner te hebben, na een pijnlijke scheiding.
Zijn nieuwe liefde. Die ik me vaag meen te herinneren van een tienerserie van de afgelopen jaren, dus zo oud kan ze niet zijn. Ze maakt hem jonger, blijer, mooier en beter dan hij zich ooit gevoeld heeft.
Ik kan het niet helpen dat ik denk aan zijn ex. De vrouw die hem geen kinderen kon schenken. Waardoor ze moesten adopteren. Maar omdat ze zo gelukkig waren samen, en omdat ze het mooiste en meest hechte koppel van de buurt waren, was dat verder geen probleem. Het koppel dat nooit uit elkaar zou gaan zou twee mooie kinderen het beste leven geven dat een kind zich wensen kan. Die kinderen zitten dus nu thuis, waar dat ook moge zijn, en zien hun vader op de bank bij tante Oprah zitten. Ze zien hoe hij praat. Hoe hij enthousiast met zijn handen zwaait. Hoe hij uitbundig lacht. Hoe het publiek na elke zin die hij uitspreekt in een luid applaus uitbreekt. Hoe hij harder lacht, en harder praat. Hoe Oprah meedoet, kirt om zijn grapjes. Die door zijn kinderen vast niet zo grappig gevonden worden. Niemand vindt zijn ouders grappig.
Misschien dat de ex er ook is. Erbij zit, bij de kinderen. Waardoor de kinderen dubbel last hebben van plaatsvervangende schaamte. Om hun vader die zichzelf voor schut zet en om hun moeder die indirect voor schut gezet wordt.
Ik wil dit helemaal niet zien. Het is te pijnlijk allemaal. Voor zijn verleden, voor Oprah, die hem nooit in deze staat had moeten uitnodigen, voor zijn nieuwe vriendin. Mijn god. Het arme kind! Misschien is ze er wel, staat ze in de schermen, heeft ze haar handen voor haar ogen geslagen en kijkt ze tussen haar vingers door naar wat haar nieuwe vriend allemaal over haar zegt. Vleiend, maar wellicht een tikkeltje overdreven.
Op het moment dat ik wil wegzappen springt hij op van de bank. Ik blijf hangen. Hij praat nog harder, blijer. Ik vraag me af welk geloof hij hier probeert te verkondigen. Hij knielt op de grond, slaat met zijn vuist op de grond. En dan, tot mijn grote afkeer, springt hij op de bank, en springt daarop op en neer. Om zijn blijdschap te tonen. Om te laten zien hoe goed het met hem gaat. Om iedereen te overtuigen. Van wat? Van zijn geluk? Ik word misselijk. Het publiek juicht. Wat doet Oprah? Die juicht mee. Iedereen is blij. Hij pakt Oprah’s handen en schud haar door elkaar. Ze probeert blij te blijven. Maar wil vast niet zo geschud worden in haar eigen programma. Ik krijg het benauwd als ik ernaar kijk. Misschien dat zijn kinderen nu ook een beetje misselijk zijn geworden. De televisie eigenlijk uit willen zetten, maar ja, dat doe je niet als je vader te zien is. Ik word verdrietig. Dit gun je niemand. Zijn kinderen niet, zijn ex niet, Oprah niet, het meisje niet. Maar vooral hem niet.

zaterdag 27 juni 2009

Seaside

Sometimes I flash my headlights to warn other drivers of absolutely nothing.

Het was midden in de nacht. De weg was verlaten. Het was een beeld als uit een oude film uit de jaren twintig. Grijs zwarte tinten, hier en daar een fel licht van een van de weinige lantaarnpalen. Daartussen veel zwarte leegte. Links hoorde je de zee tegen de rotsen beuken. De berm naast de weg was smal, de heuvel liep steil naar beneden. De Atlantische oceaan had door de eeuwen heen grote gaten geslagen in de kustlijn. In de verte schitterde het zwakke maanlicht op de golven. Rechts was naast de weg een huis te zien. Twee verlichte ramen. Een auto reed langzaam de weg af. Hij kronkelde langs de bochten, verdween soms uit het zicht en kwam dan iets lager weer tevoorschijn. Tweehonderd meter lager klom een andere auto het smalle pad op. Langzaam kropen de koplampen van beide wagens naar elkaar toe. Toen ze vlakbij elkaar waren seinde de ene auto naar de andere. Even lichtten zijn koplampen nog meer op in de duisternis. Het licht weerkaatste op de stenen van de berg.
De auto die bergaf ging, reed door in hetzelfde tempo als waarmee hij begonnen was. De andere auto vertraagde zijn tempo. Totdat hij stilstond. Het geluid van een autodeur die open ging. De motor stond nog aan. Voetstappen liepen om de auto heen. Stonden stil en liepen weer door. Een man mompelde iets. Vanuit de auto klonk een vrouwenstem. Ze leek iets te vragen. De man mompelde weer, liep om de auto heen en stapte weer in. Het portiek sloeg dicht.
De auto trok op en reed twee bochten verder. Daar stopte hij weer. De bestuurder stapte weer uit. Liep nogmaals om de auto heen, met trage stappen. Weer mompelde de man iets. Vanuit de auto klonk weer de vrouwenstem. “Ik zei toch al dat ik niets kon vinden!” riep de man licht geïrriteerd uit. De vrouw antwoordde iets terug.
“ Goed,” zuchtte de man, “ik zal nog even aan deze kant kijken.” Weer klonken zijn stappen. Toen een klap en een lage schreeuw, die al snel de diepte in verdween. De vrouw in de auto schreeuwde. Haar portiek ging open. Haar hakken klikten op de weg. Ze tippelde naar de rand van de weg en gilde. “Frans! Frans!” Een kleine stilte. Dan weer. “Frans, waar ben je?”

dinsdag 23 juni 2009

Puzzels

I like to exchange one piece of a puzzle for one in another box so it won’t fit....

De winkel is zo goed als leeg. Vooraan, bij de kassa, staan twee zaterdaghulpen met elkaar te kletsen. Twee meisjes van een jaar of zestien. Hun mannelijke collega is net de trap opgelopen met een moeder die de nieuwste playmobiel aanbieding zocht.
Ik sta bij de puzzels. Tegenwoordig staat bijna nooit meer iemand bij de puzzels. De afgelopen jaren is het steeds stiller geworden op deze afdeling. Tien jaar geleden moest ik nog mijn best doen om ongezien een stukje te kunnen verwisselen, nu kan ik uitgebreid de tijd nemen en wel vier puzzels in een keer verwisselen. Niemand die het merkt. Er staan niet eens camera’s op deze afdeling gericht. Dat vind ik eigenlijk altijd al een beetje denigrerend. Voor de puzzels en voor mij. Het maakt mijn strijd minder uitdagend, minder belangrijk. Terwijl ik er in de loop der jaren toch een mooie theorie voor verzonnen heb.
Het is ooit begonnen toen ik zelf een incomplete puzzel kreeg. Na dagen van werk had ik 999 stukjes bij elkaar gelegd. En toen miste er een. Geen belangrijk stukje, maar toch. Het gaf me in eerste instantie een enorm onaf gevoel. Onrustig werd ik ervan. De puzzel lag een week op het kleine bijzettafeltje naast de bank. Het gat van het ontbrekende stukje leek met de dag groter te worden. Dat kon natuurlijk niet, maar het voelde wel zo. Nadat ik de zo goed als afgemaakte puzzel opgeruimd had, ging mijn onrust niet weg.
Na een tijdje begon ik aan mijn grote zoektocht naar het ontbrekende stukje. Duizenden speelgoedwinkels zag ik van binnen. Nergens konden ze me helpen. Ik vroeg in eerste instantie steeds of men bij toeval een los puzzelstukje had, dat wellicht in mijn puzzel paste. In de meeste gevallen was dat niet zo. Soms hadden ze een overgebleven stukje, maar paste dat uiteindelijk niet in mijn puzzel. Een keer paste een stukje wel, maar droeg het de verkeerde afbeelding.
Ik zag alle speelgoedwinkels van het land. Maar mijn stukje bleef zoek. Uiteindelijk gebeurde het ongelofelijke. Ik liep op straat langs twee meisjes die hun oude speelgoed verkochten. Daar lagen twee oude puzzels bij, waarvan een de exacte kopie van mijn puzzel was. Ik kocht hem voor 45 cent en maakt te thuis de puzzel opnieuw. Deze keer volledig.
En toen kwam ik tot een nare conclusie. Mijn onrust had niets met het stukje te maken. Die bleef bestaan. Ik heb de puzzel in elkaar gelijmd en ingelijst. Telkens als ik me onrustig voelde ging ik ervoor staan. Keek ik langzaam de hele puzzel langs. Niet naar de afbeelding, maar naar de stukjes. Een voor een zag ik ze, en concludeerde ik dat ze er allemaal waren. Maar ik bleef onrustig. Ik begreep het niet.
Het heeft tal van therapieën gekost om er achter te komen dat ik een natuurlijke onrust heb die mij eigen is, en die ik niet kan wegnemen. Steeds zoek ik naar iets, en hoewel ik soms een nieuwe zoektocht verzin, weet ik tegenwoordig dat het uiteindelijk een loze invulling is van iets waar ik me niet tegen kan verzetten. De onrust heeft zich in mij geworteld.
Ik gun het niemand. Onrust. Ik gun iedereen kalmte en rust. Om ergens voor te gaan zitten, om niet voortdurend het gevoel te hebben op zoek te moeten gaan naar iets beters, iets mooiers, iets leukers. Maar er zijn natuurlijk altijd mensen zoals ik, die een onverklaarbare drift hebben.
Op een dag realiseerde ik me dat ik tijdens mijn zoektocht naar het puzzelstukje in de heerlijke veronderstelling verkeerde dat mijn doel was om dat stukje te vinden. Dat dat de voedingsbodem voor mijn onrust was. Toen dat besef tot me doordrong wist ik dat ik lotgenoten kon helpen. Sindsdien verwissel ik puzzelstukjes.
Ik loop nonchalant een speelgoedwinkel binnen, loop direct naar de game-afdeling waar ik vraag naar een oud computerspelletje dat al lang niet meer verkrijgbaar is. Dan ben ik geholpen en weet het personeel wat het doel van mijn aanwezigheid was. Vervolgens dwaal ik rustig langs de schappen, doe ik alsof ik wellicht iets anders wil kopen maar nog niet weet wat. Na een tijdje let het personeel niet meer op je en kan je vrijelijk je gang gaan. Vroeger was het nog wel spannend omdat er opeens uit het niets een kleuter naast je kon staan die onopgemerkt door de gangen was gerend. Maar zelfs kleuters weten tegenwoordig de puzzelafdeling te mijden. Toch blijf ik doorgaan. Omdat ik zeker weet dat er altijd dwalende zielen zullen zijn die op zoek willen gaan naar een missend puzzelstukje. Beter dat dan dat ze op zoek moeten gaan naar de betekenis van het leven. Of naar een ander doel.
Ik til de deksel van een puzzel met een alpenlandschap op. Trek routineus de plastic zak met stukjes een klein beetje open en haal er een stukje uit. Het is helemaal groen. Twee puzzels verder ligt er een met een afbeelding van een tropisch strand. Geen groen in te zien. Mooi. Die kleur mag daar nog wel in. Het azuurblauwe stukje heb ik in de Alpendoos gestopt voordat de meisjes bij de kassa iets door hebben. Ik schuif de puzzel weer op zijn plek. Slenter langs de kassa richting de uitgang. Knik naar de meisjes.
Weer twee mensen gered.

maandag 22 juni 2009

Metro

I still cannot believe how much happier I am without the commute.

De wekker piept. Buiten is het donker. Zoals altijd. Zelfs in de zomer is het dan nog donker. Meestal slaat hij hem nog een paar keer uit, maar na drie keer moet hij er echt uit.
5.15 AM De wekker. Snooze.
5.25 AM Weer de wekker. Snooze.
5.35 AM De wekker. Dekens af. Licht aan. Want anders.
5.37 AM Voeten naast bed. Soort van rechtop zittend.

De douche is altijd te koud. Het badkamerlicht te fel. Spaarlampen zijn ook niet de oplossing. Met gesloten ogen wast hij zich, scheert zich met het draadloze scheerapparaat. Draait dan de kraan dicht. De comfortabele warmte van het water verdwijnt. Weer die kou. De handdoek naast het douchegordijn op de wc. Bukken doet altijd pijn ’s ochtends.
5.39 AM Licht in badkamer aan. Kraan open. Onderbroek uit. In de wasmand.
5.40 AM Onder de douche. Wassen, scheren, afdrogen. Langzaam open ogen.
5.44 AM Licht uit, op tenen door slaapkamer. Niet storend aankleden.

Beneden smeert hij zijn boterhammen. Meestal hetzelfde: bruin brood met kaas. Soms met een beetje mayonaise erbij. Of sandwichspread. Een kopje senseo koffie. Met suiker. Op slechte dagen, als het regent, ook met wat melk. De kat, die van alle commotie wakker is geworden wrijft spinnend tegen hem aan. Die ook maar even eten geven.
5.49 AM Ontbijten en lunch maken.
5.51 AM Koffie klaar. Eten voor Poef.
5.54 AM Koffiemok omspoelen tegen vlekken. Tanden poetsen.
5.56 AM Kus op slapend hoofd.

Als hij de deur achter zich dicht trekt overvalt hem de buitenwereld. Iedere dag weer voelt als een beproeving wanneer hij de stadslucht op zijn huid voelt. Heeft hij het gevecht met zichzelf en de veiligheid waarin hij verkeerde verloren en moet hij zich onbeschermd in de strijd gooien. Met het licht, de mensen, het lawaai.
6.00 AM Jas aan. Deur dicht. Lopen.
6.10 AM Trap af. Draaipoortje. Zwerver. Perron.
6.12 AM Dringen voor deur. Spieden naar zitplaats. Zitten en slapen.

Het was nooit zijn idee geweest om buiten het centrum te gaan wonen. Hij hield van de stad. Had er oud kunnen worden. Maar wilde dat niet alleen en gaf dus toe. Willigde een wens in. En werd de man die hij verachtte. De man die de stad niet meer zag, maar zich er alleen in voortbewoog. Zonder te kijken. Van A naar B. Zonder gevoel.
6.20 AM Tussen mensen doorduwen. Geur van ondergrondse gangen.
6.24 AM Nieuwe mensen. Nieuw perron. Nieuwe metro.
6.39 AM Herhaling van zetten. Kleffe bagel. Warme luchtstromen.
7.00 AM Hoge trappen. Wachtend achter ruggen. Buitenlucht. Weer te fel.

Pas wanneer hij de stad weer betreedt is hij in staat om zijn ogen open te doen. Om weer echt te kijken. Bewust. Hij kan wimperkijken. Door de haartjes heen. Tot hij wakker genoeg is om het licht te kunnen ontvangen. De mensen op te merken. Zelfs dan ziet hij alleen nog de grote lijnen. Bewegende mensenmassa’s, die voor en achter hem uit golven. Alle kanten op. Inclusief de zijne.
7.08 AM Koffie. Espresso. Krantje. Staand
7.14 AM De massa weer in. Doorstappen.
7.28 AM Draaideur. Gedemd geluid van buiten. Knikje naar balie.

Hij begint zijn dagen vroeger dan zijn collega’s. Niet omdat hij er zo van houdt, maar omdat hij dan kan sporten in de pauze. Ondergrondse gym. Weer troosteloos licht en stank. Zijn hoofd staat ’s ochtends en ’s avonds uit. Maar door de draaiende band onder zijn voeten kan hij even omschakelen. Even zijn lijf voelen. De gewichten die aan zijn armen trekken geven hem een vals gevoel van kracht. In werkelijkheid is alle kracht uit zijn lichaam gevloeid. Is hij slechts een blubberende massa die zijn benen dagelijks vervoeren.
18.34 PM Jas van haakje. Beeldscherm uit. Knikje naar balie.
18.40 PM Trappen afdalen. Inademen voor de metro voorbij raast.
18.43 PM Dringen. Desnoods slaan met tas. Hoe dan ook zitten.

De stank is ’s avonds altijd erger dan ’s ochtends. Het lijkt alsof de dag de stad laat zweten, en al dat zweet de afwateringskanalen volgt richting metrobuizen. Mensen stinken, stoelen stinken. Geuren van vet eten in ondergrondse gangen. In de herfst is het het ergst.
19.00 PM Naar buiten dringen. Rennen naar overkant.
19.02 PM Express metro. Nog meer drukte.
19.26 PM Rustig opstaan. Alle ruimte. Roltrap naar lucht.

Het lukt hem niet om de tijd nuttig te besteden. Krant lezen. Of boek. Zelf muziek is te veel. Hij houdt niet van menigtes. Wil niet met zijn been tegen het been van een ander aangedrukt zitten. Vermijdt elk lichamelijk contact. De geuren in de gangen vermoeien hem. Zijn te veel na een lange dag werken. De buitenlucht valt als een warme deken over hem heen. De lantaarnpalen zijn al aan. Op het speelveldje wordt gebasketbald.
19.32 PM Sleutel in slot. Kus op wang. Tas in gang.
19.36 PM Schoenen uit. Zitten. Poef aaien.
19.50 PM Bijpraten. Eten. Ogen open proberen te houden.
20.00 PM Journaal.

Hij had het zich allemaal zo anders voorgesteld. Het leven. Hij wilde er alles uithalen wat erin zat. Maar kon tegenwoordig niet meer nadenken over wat hij ervan verwachtte. De dagen gleden voorbij. Hij grapte met zijn collega’s en probeerde van zijn vrouw te houden. Ze zagen elkaar te weinig om nog oprechte interesse te kunnen tonen. Wisten niet genoeg van elkaars leven.
22.00 PM Televisie uit. Lichtjes uit.
22.05 PM Toilet. Tandpasta op borstel. Sokken uit. In wasmand.
22.10 PM Liggen. Zoekende hand wegduwen. Mompelen. Omdraaien.
22.15 PM Geniale gedachten. Vergeten. Slapen.

zondag 21 juni 2009

Oma

Frank, remember I send you one that said: I’m only 20 but I think I’ve found the one!” Tear it up... the fucker broke my heart!

Ik zie hoe ze over hem praat. Hoe haar ogen gaan glimmen en haar gezicht straalt. Hij is haar eerste vriendje. Haar moeder, mijn dochter, luistert niet. Die is druk bezig met het avondeten. Ik zit aan de eettafel en vang flarden op van haar relaas. Dat hij een kettinkje gekocht heeft, en dat hij haar mee naar de film heeft gevraagd. Haar moeder knikt afwezig. Ze krijgt door dat haar publiek niet luistert en komt bij me zitten maar zegt niets. Met oma’s bespreek je dit soort dingen niet. Althans, dat denkt ze, denk ik. Met oma’s praat je niet over liefde en romantiek. Want wat weten die er nou van?
Ik weet meer dan ze denkt. Zij denkt dat ik haar opa heb gehad. Dat ik hem ontmoette toen ik achttien was, dat we verkering kregen en trouwden toen hij na de oorlog thuis kwam. Dat we toen drie kinderen kregen. En dat het toen klaar was. Nadat de kinderen het huis uit gingen werkte hij nog vijftien jaar door. Toen ging hij met pensioen en twee jaar later stierf hij. Ze zag bij mij geen tranen op de begrafenis. Omdat ze denkt dat je niet meer huilt na al die jaren. Of omdat ze denkt dat de liefde op was.
Maar er is zoveel meer dat ze niet weet. De kalverliefdes van de huishoudschool. Jan, die me zoende op het schoolplein na de les. De fietstochtjes met de vriendenclub in de grote vakantie. Zwemmen in de bossen. Ze zou eens moeten weten wat daar gebeurde.
En toen kwam Frans. Haar opa. Die me twee jaar achterna liep, omdat ik zo nodig nog eerst Wim, Bart en Hans wilde uitproberen. Frans had geduld. Die wachtte. Die wist hoe het zat. Frans was een beste jongen, toen. Hij was snel tevreden. Hij was niet avontuurlijk, hoefde geen grote plannen te maken. De oorlog verstoorde zijn rustige leven en trok hem weg van zijn veilige thuis. Ik was toen nog helemaal niet verliefd op hem. Dus in de periode dat hij in Duitsland in de fabrieken werkte, zocht ik Wim weer op. En Bart en Hans. Maar Wim wilde uiteindelijk met een meisje van goede stand trouwen, en Bart ging studeren in Utrecht. En Hans liep op een avond door de verkeerde straat en kwam midden in een razzia terecht.
Van de Duitse soldaten wilde ik niets weten. Maar de Amerikanen. Oei, dat was een feest! Een paar maanden na de bevrijding kwam Frans terug uit Duitsland. Ik was toen tweeëntwintig. De oorlog had hem harder gemaakt, maar ook stoerder. Hij wilde mij nog steeds en ik ging overstag.
Frans kreeg een baantje bij de autofabriek, ik gaf les op de lagere school om de hoek. Toen ik zwanger werd wilde hij dat ik stopte met werken. Ik heb drie weken ruzie gemaakt. Toen begreep hij dat ik zou doen wat ik wilde. Daarna zijn daar nooit meer woorden aan vuil gemaakt. Het feminisme werd pas veel later bedacht, door vrouwen die hun bh’s gingen verbranden. Onzinnig vond ik dat. Als vrouw moet je gewoon zeggen wat je wilt, een goede man begrijpt dat heus wel. Frans in ieder geval wel.
De oorlog had zijn sporen achtergelaten. Toen de kinderen klein waren sloeg Frans me tijdens een ruzie. Hij had te veel gedronken, ik stond op mijn strepen. Ik pakte mijn spullen en verdween. Woonde een maand bij een collega. Frans belde iedere dag om te zeggen dat het hem speet. Na een maand ging ik terug. Er werd nooit meer over gepraat.
Maar het werd ook nooit meer zoals vroeger. Hij raakte me met geen vinger meer aan. Ik was mijn vertrouwen in hem kwijt geraakt. Werd verliefd op een andere man, een vader van een van mijn leerlingen. Ik kreeg een verhouding. In de jaren zestig kon alles onder het mom van de vrije liefde. Dus Frans slikte het. Mijn affaire duurde acht jaar. Eens in de maand ging ik een weekend met Klaas weg. Frans bleef bij de kinderen, die dachten dat mama een cursus volgde elders in het land.
Na acht jaar maakte ik het uit met Klaas. De spanning was weg. Ik had al een uitgebluste relatie, daar hoefde ik er geen twee van. De kinderen gingen het huis uit, ik ging bij een boekenclub. Waar ik Daan ontmoette. Die tien jaar jonger was dan ik, maar die mij met zijn literaire praatjes een tijd lang wist te vermaken.
Toen Frans stopte met werken, moest ik nog twee jaar doorwerken. Althans, dat wilde ik. In de avonduren ging ik naar yoga, sporten en moest ik boeken lezen. Twee jaar later werd ik op een ochtend wakker. Frans sliep in de kamer beneden, hij kon de trap niet goed meer op. Ik zette koffie en maakte het ontbijt. Hoorde niets. Toen ik ging kijken was hij al helemaal stijf. Later bleek dat hij de avond ervoor al een hartaanval gehad moet hebben. De arme ziel. Ik hoop dat hij niet al te bang was.
Ik heb geen idee hoe hij zijn leven geleid heeft. Ik vermoed dat hij weinig heeft meegemaakt. Maar voor hetzelfde geld hield hij er een ander leven op na. Het doet er ook niet toe. We waren een stabiele basis voor de kinderen, en verder leidden we ons eigen leven.
Na zijn dood kreeg ik verschillende verzoeken van mannen om met hen te trouwen. Ik heb ze allemaal de deur gewezen. Geen man meer in mijn huis, niemand om rekening mee te houden. Ik weet dat mijn kinderen en kleinkinderen dat zielig vinden. Maar ze weten niet van Bert, de vriend van een collega van me, die me de eerste jaren na het overlijden van Frans gezelschap hield. Ze weten ook niet dat de enige reden dat ik naar het bejaardentehuis ben verhuisd Teun is, die daar al woonde. Het is toch gemakkelijker om dichterbij te wonen, ik ben ook de jongste niet meer.
Mijn kleindochter zucht weer eens diep. ‘Mis je opa niet?’ vraagt ze. ‘Ja hoor, die mis ik nog steeds wel, van tijd tot tijd,’ antwoord ik.

zaterdag 20 juni 2009

Seconden

I love my Beijing medal but whenever I look at it I will remember it was one stupid point away from this (gouden medaille). Sport is cruel.

Het lied dat klinkt had mijn lied moeten zijn. Niet dat ik het van buiten ken, of dat ik het mooi vind. Maar de muziek die nu klinkt maakt dit moment nog onrealistischer dat het al was. Deze hele onderneming voelt als een droom, en tegelijkertijd voelt mijn hele lijf zich doordrongen van de realiteit.
Jaren van werk zijn vandaag samengekomen in een momentopname van 2 minuut 38 seconden en 09 honderdsten. 09. Normaal zwem ik altijd in 07. Het is onvoorstelbaar dat mijn leven door 2 honderdsten wordt bepaald.
Ik herhaal al twee uur iedere honderdste van mijn tijd. Iedere tel zie ik wat ik deed en hoe het voelde. Goed. Het voelde goed. Waar had ik sneller moeten zijn? Hoe kan het in godsnaam dat ik ergens een tel heb laten liggen? Was het de afzet? Het keren? Of het moment dat ik mijn hand uit stak? Dat had ik eerder moeten doen.
Ik raakt met mijn vingertoppen de zijkant, tikte aan en voelde dat het goed zat. Ik kwam omhoog en keek naar het bord. 2.38.09. Ik schrok, maar wist dat het nog steeds een goede tijd was. Naast me voelde ik Ian, die net als ik omhoog keek. Ik keek naar zijn score. 2.38.08.
Mijn hart leek te stoppen. Mijn hele lijf werd zwaar. Het is niet waar. Ik weet dat ik hem gefeliciteerd heb. Dat ik uit het water ben geklommen en naar mijn handdoek ben gelopen. Dat Ben me kwam afdrogen, tegen me sprak. Geen idee wat hij zei. Het doet er ook niet toe. Na ons kwamen nog twee rondes. Dus moesten we weg, en wachten tot de prijsuitreiking.
Die stomme Chinezen weten ook niet hoe ze iets moeten plannen. Je wilt toch geen twee uur moeten wachten tot je vernederd wordt? Wetend dat alle commentatoren de komende twee uur zullen refereren aan die honderdste?
Toen het tijd was om naar het podium te lopen kon ik Ian niet aankijken. Ik kon het gewoon niet opbrengen. En nu sta ik hier, een stukje lager dan hij. Klinkt zijn lied. En kijk ik zo blij mogelijk de camera’s in. Zodadelijk moeten we de pers te woord staan. Geen idee hoe ik daar doorheen moet komen.